ECLI:NL:HR:2010:BL6659
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de status van de conclusie van antwoord als wettig bewijsmiddel in het strafrecht
In deze zaak, die op 28 september 2010 door de Hoge Raad is behandeld, staat de vraag centraal of de conclusie van antwoord van de raadsman kan worden aangemerkt als wettig bewijsmiddel in het kader van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 juli 2007, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1963, had de vordering aangevochten met bijstand van zijn advocaat, mr. A.A. Franken.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak op een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, op straffe van nietigheid, de inhoud moet bevatten van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat verklaringen en mededelingen van de raadsman, die ter terechtzitting worden gedaan, niet als wettige bewijsmiddelen kunnen worden aangemerkt. Dit geldt ook voor de conclusie van antwoord die door de raadsman is opgesteld en die deel uitmaakt van de schriftelijke voorbereiding.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad concludeert dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende gemotiveerd is, omdat deze niet kan worden ontleend aan de door het Hof in de uitspraak opgenomen wettige bewijsmiddelen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel.