ECLI:NL:HR:2010:BL6575

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02538
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een daarbij opgelegde boete. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die betrekking had op het tijdvak van 6 mei 1999 tot en met 5 mei 2000. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en verminderde de boete in een gecombineerde uitspraak. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur. Hierop volgde hoger beroep door de Inspecteur bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde, de boete verder verminderde en de naheffingsaanslag bevestigde.

Tegen de uitspraak van het Hof heeft de belanghebbende cassatie ingesteld, waarbij een middel werd voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in en stelde incidenteel beroep in cassatie in. De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft echter zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd, en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende over de naheffingsaanslag en de boete gegrond waren, en dat de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld werd in de proceskosten van het geding in cassatie. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de beoordeling van naheffingsaanslagen en de daarbij opgelegde boetes in het bestuursrecht verduidelijkt.

Uitspraak

Nr. 09/02538
10 december 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 mei 2009, nr. 07/00092, betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak 6 mei 1999 tot en met 5 mei 2000, alsmede een boete. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/6637) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, en de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag alsmede de boetebeschikking vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de boete vernietigd, de uitspraak met betrekking tot de naheffingsaanslag bevestigd, en de boete verder verminderd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 5 februari 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
De eerste klacht, gericht tegen 's Hofs oordelen omtrent de naheffingsaanslag, slaagt op de gronden die zijn vermeld in het bij dit arrest gevoegde en geanonimiseerde arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010 in de zaak met nummer 09/00749, LJN BL6471, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
Het middel, gericht tegen 's Hofs oordeel omtrent de boete, slaagt op de gronden die zijn vermeld in het hiervoor in 3 vermelde arrest van de Hoge Raad.
5. Slotsom
Gelet op het hiervoor in 3 en 4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
6. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie wat betreft het principale beroep. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 09/02537 en 09/02539 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te
's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende wat betreft het principale beroep, vastgesteld op een derde van € 966, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010.