ECLI:NL:HR:2010:BL6455

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02339
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op ingevoerde gebruikte auto’s en de vergelijking met soortgelijke voertuigen op de Nederlandse markt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende, X V.O.F., had een auto in België gekocht en op aangifte een bedrag aan BPM voldaan. Na afwijzing van het bezwaar door de Inspecteur, heeft de Rechtbank te Breda het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en een teruggave van € 2440 verleend. Het Hof heeft echter de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bedrag van de verschuldigde belasting vastgesteld op € 15.371. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat de door het Hof vastgestelde feiten niet in overeenstemming waren met de Europese regelgeving, specifiek artikel 90 EG, dat bepaalt dat een ingevoerde gebruikte auto niet aan een hogere belasting mag worden onderworpen dan een gelijksoortige auto die al op het nationale grondgebied is geregistreerd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de taxateur van de belanghebbende ten onrechte is uitgegaan van de verkoopwaarde aan de particulier, in plaats van de waarde van een soortgelijke auto op de Nederlandse markt. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof de uitspraak niet in stand kon laten.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en werd de belanghebbende het griffierecht van € 447 vergoed. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een correcte waardering van ingevoerde voertuigen in overeenstemming met de Europese regelgeving.

Uitspraak

Nr. 09/02339
5 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 mei 2009, nr. 08/00219, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft voor een door haar in België gekochte auto op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/5586) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en een teruggave van € 2440 verleend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd, het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur, behoudens de beslissing omtrent de kosten van het bezwaar, vernietigd, en het bedrag van de verschuldigde belasting vastgesteld op € 15.371. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat uit het Gemeenschapsrecht niet volgt dat strijdigheid van de verminderingsregeling met artikel 90 EG noodzakelijkerwijs meebrengt dat in het geheel geen BPM kan worden geheven.
3.2. Het eerste middel is gericht tegen dat oordeel. Het middel faalt omdat 's Hofs bestreden oordeel juist is (zie HR 22 september 2006, nr. 41178, LJN AY8649, BNB 2007/55).
3.3. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het door zijn taxateur gehanteerde uitgangspunt en het gehanteerde verminderingspercentage onjuist zouden zijn. Tegen dat oordeel richt zich het tweede middel.
3.4. Uit de door het Hof vastgestelde feiten volgt dat de door belanghebbende ingeschakelde taxateur is uitgegaan van de verkoopwaarde aan de particulier.
Ingevolge artikel 90 EG mag een ingevoerde gebruikte auto niet worden onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde auto. Een ingevoerde gebruikte auto zoals de auto in het onderhavige geding moet derhalve worden vergeleken met een gelijksoortige auto die door een eerste koper op de Nederlandse markt is ingekocht. De op die auto rustende BPM is een afgeleide van de inkoopsom. Het middel klaagt derhalve terecht erover dat het Hof is uitgegaan van de verkoopwaarde in gebruikte staat (zie HR 13 november 2009, nr. 08/03397, LJN BK3097, BNB 2010/23).
3.5. Gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 447, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.