ECLI:NL:HR:2010:BL6443
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de kosten van betekening van een dwangbevel in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de kosten van betekening van een dwangbevel. De belanghebbende, X B.V., had een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen over de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002. Aangezien de belanghebbende deze aanslag niet had voldaan, werd er een dwangbevel betekend, waarvoor de Ontvanger een bedrag van € 10.295 aan kosten in rekening bracht. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze kosten, maar de Ontvanger handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna het Hof te Amsterdam de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.
De belanghebbende ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof. In de procedure werd onder andere het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM ingediend, waarin de belanghebbende stelde dat de kosten van betekening een buitensporige last vormden. De Hoge Raad oordeelde dat de Nederlandse wetgever een ruime beoordelingsmarge heeft bij het vaststellen van tarieven voor de kosten van invordering. De Hoge Raad concludeerde dat het tarief in de Kostenwet invordering rijksbelastingen niet elke redelijke grond ontbeert en dat het de wetgever vrijstond om hogere kosten te heffen voor degenen die in verzuim zijn.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier andere raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.