ECLI:NL:HR:2010:BL6419
Hoge Raad
- Cassatie
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelastingheffing van Belgische inwoner over winst uit Nederlandse onderneming en de gevolgen voor dubbele belasting
In deze zaak gaat het om de heffing van inkomstenbelasting van een inwoner van België over de winst uit een Nederlandse onderneming. De belanghebbende, die in België woonde en een onderneming in Nederland dreef, ontving voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna de Rechtbank te Breda het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat de heffing van inkomstenbelasting over de winst uit de Nederlandse onderneming niet in strijd is met artikel 43 van het EG-verdrag. De belanghebbende had in België een bedrag aan personenbelasting betaald, maar de Inspecteur verleende geen vermindering van de aanslag in verband met deze Belgische belasting. Het Hof had geoordeeld dat Nederland niet verplicht was om een tegemoetkoming te verlenen voor de in België geheven personenbelasting, omdat Nederland aan zijn eigen inwoners ook geen tegemoetkoming verleent voor Belgische belasting over de winst uit Nederlandse ondernemingen.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en stelt dat de dubbele belasting die ontstaat door parallelle belastingheffing door Nederland en België niet in strijd is met de Europese regelgeving. De middelen van de belanghebbende falen, en de Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.