ECLI:NL:HR:2010:BL6419

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03099
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelastingheffing van Belgische inwoner over winst uit Nederlandse onderneming en de gevolgen voor dubbele belasting

In deze zaak gaat het om de heffing van inkomstenbelasting van een inwoner van België over de winst uit een Nederlandse onderneming. De belanghebbende, die in België woonde en een onderneming in Nederland dreef, ontving voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna de Rechtbank te Breda het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt dat de heffing van inkomstenbelasting over de winst uit de Nederlandse onderneming niet in strijd is met artikel 43 van het EG-verdrag. De belanghebbende had in België een bedrag aan personenbelasting betaald, maar de Inspecteur verleende geen vermindering van de aanslag in verband met deze Belgische belasting. Het Hof had geoordeeld dat Nederland niet verplicht was om een tegemoetkoming te verlenen voor de in België geheven personenbelasting, omdat Nederland aan zijn eigen inwoners ook geen tegemoetkoming verleent voor Belgische belasting over de winst uit Nederlandse ondernemingen.

De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en stelt dat de dubbele belasting die ontstaat door parallelle belastingheffing door Nederland en België niet in strijd is met de Europese regelgeving. De middelen van de belanghebbende falen, en de Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 08/03099
5 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 juni 2008, nr. 07/00106, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/3110) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar in België en dreef een onderneming in Nederland. De aanslag, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.630, is vastgesteld in overeenstemming met de Wet inkomstenbelasting 2001. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar, samen met haar echtgenoot, in België € 4396,55 aan personenbelasting betaald. Dit bedrag bestond uitsluitend uit de zogenoemde gemeentelijke opcentiemen, die worden berekend over het volgens de bepalingen van de Belgische belastingwet vastgestelde inkomen van de belastingplichtige. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur geen vermindering verleend in verband met dit bedrag.
3.2. Voor het Hof was - voor zover in cassatie van belang - in geschil of artikel 43 EG Nederland verplicht belanghebbende een tegemoetkoming te verlenen voor de in België geheven personenbelasting.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de relevante Nederlandse regelgeving geen verboden discriminatie naar nationaliteit bevat. Nederland is niet gehouden belanghebbende een tegemoetkoming voor de Belgische belasting over de winst uit Nederlandse onderneming te verlenen aangezien Nederland aan inwoners evenmin een tegemoetkoming voor Belgische belasting over de winst uit Nederlandse onderneming verleent. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de relevante Nederlandse regelgeving de vrijheid van vestiging niet op een ongeoorloofde wijze belemmert. De dubbele belasting die zich in het onderhavige geval voordoet is het gevolg van de parallelle uitoefening van belastingbevoegdheid door Nederland en België. Het Hof heeft ten slotte geoordeeld dat aan deze oordelen niet afdoet dat de dubbele belasting zich onder het tot 2003 geldende belastingverdrag met België niet voordeed en door Nederland en België in het vanaf 2003 geldende belastingverdrag bewust is aanvaard en dat België en Nederland in het vanaf 2003 geldende belastingverdrag zijn afgeweken van internationaal aanvaarde normen zoals die tot uitdrukking komen in het OESO-Modelverdrag.
3.4. De middelen, die zich tegen de hiervoor in 3.3 weergegeven oordelen richten, falen aangezien deze oordelen juist zijn.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.