ECLI:NL:HR:2010:BL5563
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het begrip ‘ontuchtige handeling’ in relatie tot bewijsvoering en dakdekkerverweer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot het dulden van een ontuchtige handeling, gepleegd op 20 augustus 2005 in café [A] te [plaats]. De bewezenverklaring steunde op verklaringen van de verdachte en getuigen, die bevestigden dat de verdachte het slachtoffer had betast. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen seksuele bedoelingen had en dat de handelingen in de context van een feestelijke sfeer plaatsvonden. Het Hof had echter nagelaten om adequaat te reageren op dit verweer, wat leidde tot de vraag of de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd was.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdachte, waardoor de uitspraak niet naar behoren was gemotiveerd. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het Hof nader had moeten motiveren waarom het van oordeel was dat de handelingen van de verdachte als ontuchtige handeling moesten worden gekwalificeerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor hernieuwde behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor de feitenrechter om expliciet te reageren op verweren van de verdediging, vooral in zaken die betrekking hebben op seksuele delicten. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop dergelijke zaken in de toekomst worden behandeld, met name in het kader van de bewijsvoering en de beoordeling van de intenties van de verdachte.