ECLI:NL:HR:2010:BL5543

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13468
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over denatureren van verklaring verdachte in strafzaak betreffende bijstandsfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep veroordeeld voor bijstandsfraude. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 december 1999 tot en met 30 juni 2000 bijstand had ontvangen terwijl hij in detentie verbleef, en dat hij in strijd met de Algemene Bijstandswet had nagelaten om tijdig de benodigde gegevens aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te verstrekken. De verdachte had tijdens de terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij gedetineerd was geweest en dat zijn uitkering doorliep, maar had niet gemeld dat hij in detentie zat.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaring van de verdachte had gedenatureerd door het woord 'gezet' toe te voegen aan zijn verklaring dat hij twee handtekeningen had. Dit oordeel was niet begrijpelijk zonder nadere motivering, vooral gezien de context van de verklaring van de verdachte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugverwijzing van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie, behalve het eerste middel, geen bespreking behoefden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor de rechter om verklaringen van verdachten niet te gedenatureren zonder adequate motivering.

Uitspraak

13 april 2010
Strafkamer
nr. 07/13468
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 oktober 2007, nummer 23/002325-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 in zaak A onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof bij de bewijsvoering een door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring heeft gedenatureerd.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte in zaak A bewezenverklaard dat:
"2. hij in de periode van 28 december 1999 tot en met 30 juni 2000 te Amsterdam als degene aan wie op grond van de bepalingen van de Algemene Bijstandswet bijstand was toegekend, enig gegeven heeft verzwegen voor de Gemeentelijke Sociale Dienst van Amsterdam, immers heeft hij voor genoemde dienst verzwegen dat hij in detentie verbleef of was verbleven, zulks met het oogmerk om voor zichzelf bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden.
3. hij in de periode vanaf 1 juli 2000 tot en met 30 april 2002 te Amsterdam in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Amsterdam, immers heeft hij in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij in detentie verbleef en/of was verbleven, zijnde dit gegevens waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit heeft kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 mei 2006.
Deze verklaring houdt volgens het bestreden arrest het volgende in:
"Het klopt dat ik gedetineerd ben geweest van 1998 tot mei 2002 en dat mijn uitkering die ik van de Sociale Dienst te Amsterdam op mijn rekening ontving, in die periode door is gelopen. Ik heb niet aan de Sociale Dienst doorgegeven dat ik gedetineerd zat. Het klopt dat ik twee handtekeningen heb (het hof begrijpt:) gezet."
2.4 Het proces-verbaal van voormelde terechtzitting houdt als aldaar afgelegde verklaring van de verdachte in:
"Het klopt dat ik gedetineerd ben geweest van 1998 tot mei 2002 en dat mijn uitkering die ik van de Sociale Dienst te Amsterdam op mijn rekening ontving, in die periode door is gelopen. Ik heb niet aan de Sociale Dienst doorgegeven dat ik gedetineerd zat.
Ik had wel wat anders aan mijn hoofd en bovendien dacht ik dat instanties het wel weten als iemand gedetineerd zit. Ik kon ook niet eens bellen, want ik zat de eerste paar maanden van mijn detentie in beperkingen. Voor mijn detentie zat ik in onderhuur. Ik heb tijdens mijn detentie nooit inkomstenverklaringen gezien. Ik dacht dat [betrokkene 1] een verlofbrief voor mij tekende. Ik had een kennis een brief gestuurd om verlof voor mij te regelen. Die jongen heeft [betrokkene 1] misbruikt om mijn zaken te regelen, of eigenlijk de zijne. Ik was bij hem in onderhuur. Het klopt dat ik twee handtekeningen heb.
Later bleek mij dat mijn uitkering tijdens mijn detentie gewoon op mijn rekening is gestort. Ik heb echter niks terug gezien van het geld. Ik ben wel rechthebbende, maar al mijn spullen lagen in een woning van een kennis van mij waar ik in onderhuur verbleef. Ik had dus geen plaats om mijn spullen veilig te bewaren. Alles wat ik had zat tussen mijn kleren in mijn rugzak. Daar zat waarschijnlijk ook mijn pincode en paspoort bij. Ik heb al die spullen tot op heden nog niet terug en ik vermoed dat die kennis al deze dingen heeft misbruikt zonder mijn medeweten. Ik zit nu met de kosten van dit gedoe opgezadeld terwijl ik er niets mee te maken had.
De Sociale Dienst zegt dat zij benadeeld zijn voor ruim 27.000 euro, maar dat is niet aan mij uitgekeerd. Ja, dat is wel op mijn rekening gekomen, maar die had ik niet in mijn bezit en ik maakte er geen gebruik van."
2.5. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de verklaring van de verdachte, voor zover luidende "Het klopt dat ik twee handtekeningen heb", kan worden verstaan als: "Het klopt dat ik twee handtekeningen heb (het hof begrijpt:) gezet", is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat diezelfde verklaring van de verdachte inhoudt dat hij in die periode 'nooit inkomstenverklaringen' heeft gezien. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het vijfde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 april 2010.