ECLI:NL:HR:2010:BL4041

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13546
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsmiddelen en redelijke termijn in strafzaak met wapens en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1958, was betrokken bij een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een groot aantal wapens en munitie. De klacht van de verdachte richtte zich op de bewijsmiddelen die door het Hof waren gebruikt om tot de bewezenverklaring te komen. De verdachte stelde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat hij een onbekende koffer en tas in zijn woning had gezien en dat hij daarin niet had gekeken. Het Hof had volgens de verdachte niet met voldoende nauwkeurigheid aangegeven op welke bewijsmiddelen het zijn overwegingen had gebaseerd.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht niet tot cassatie kon leiden, omdat het duidelijk was dat het Hof had gedoeld op de verklaring van de verdachte zelf, afgelegd tijdens de terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar vijf jaar en zeven maanden. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de straf.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om de redelijke termijn in strafprocedures te respecteren. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege in Nederland, dat toezicht houdt op de rechtsontwikkeling en de eenheid van rechtspraak.

Uitspraak

18 mei 2010
Strafkamer
Nr. 07/13546
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, van 4 december 2007, nummer 23/001485-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft feit 2 onder parketnummer 09/754090-04 en wat betreft de strafoplegging en de oplegging van de maatregel, tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 2 met parketnummer 09/754090-04 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder parketnummer 09/754090-04 sub 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 10 juni 2004 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad:
- drie Lichte Antitank Wapens (model M 80,) en negen handgranaten (type 91), zijnde wapens van categorie II onder 7° en
- drie pistoolmitrailleurs (kaliber 9x19mm) en een pistoolmitrailleur (kaliber 9 millimeter Auto (9x17 mm)), zijnde wapens van categorie II onder 2° en
- drie pistolen (merk Makarov (kaliber 7.65 mm) en HS (kaliber 9x19 mm)) en Glock (kaliber .45 ACP)) en
- een revolver (merk Colt (kaliber .357 Magnum)),
zijnde wapens van categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie en
- 66 patronen (kaliber .357 Magnum) en
- 33 patronen (kaliber .38 Special),
zijnde munitie van categorie II en
- 100 patronen (kaliber .45 ACP) en
- 21 patronen (kaliber .22) en
- 104 patronen (kaliber 7.65 mm) en
- 131 patronen (kaliber 9X19 mm) en
- 28 patronen (kaliber .380 Auto (9x17mm)),
zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik huur de woning aan de [a-straat 1] sinds juni 1999. Ik heb de naam [alias 1 verdachte] gebruikt om het huis te huren. Het klopt dat ik [alias 2 verdachte] werd genoemd. [Getuige 1] heb ik herkend als [getuige 1], [betrokkene 1] als [betrokkene 1], [betrokkene] als [betrokkene 2] en [betrokkene 3] als [betrokkene 3]. Deze mensen kwamen wel eens langs of belden mij. Het klopt dat [betrokkene 3] in de woning heeft verbleven toen ik naar Portugal ging. Toen ik terugkwam uit Portugal heb ik verdovende middelen boven in het pand zien liggen en in de schuur. Ik wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Ik heb deze ook aangeraakt. Nadat ik uit Portugal terug was heb ik ook een keer tijdens het stofzuigen een wapen aangeraakt. Op de bovenste verdieping stond een soort vloeistof, het stonk ontzettend. Het was verpakt in een ijzeren ton dacht ik. Ik heb lege jerrycans gezien in mijn woning. Op 10 juni 2004 heb ik de deur open gedaan. Ik wist dat ze kwamen, want ze belden van tevoren. Ik denk dat ze een soort vacuümapparaat kwamen brengen."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb in mijn woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam verdovende middelen zien liggen. Ik heb bij het schoonmaken van het huis wapens aangetroffen."
c. de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik noemde [verdachte] [alias 2 verdachte]."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 10 juni 2004 is de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam doorzocht. De volgende goederen werden daarbij aangetroffen: plastic vacuümzakken, een vacuümapparaat, een sealapparaat (SLK 1-12), een weegschaal, een jerrycan met sporen van PMK, twee jerrycans met onbekende vloeistof en vijfentwintig lege jerrycans.
Tevens werden aangetroffen: een pistool van het merk Glock, type 30, een pistool van het merk Makarov, een pistool van het merk HS, een revolver kaliber .357, drie pistoolmitrailleurs, drie granaatwerpers van het type M80 met de serienummers [001], [002] en [003], 9 type M91 handgranaten en diverse tassen met munitie."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 11 juni 2004 werden door mij de volgende wapens onderzocht:
Twee pistoolmitrailleurs, kaliber 9 x 19 millimeter en twee pistoolmitrailleurs (merk Ingram en merk Intratec), kaliber 9 millimeter auto (9 x 17 millimeter). Deze pistoolmitrailleurs zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.
Een pistool van het merk Makarov (kaliber 7.65 millimeter), een pistool van het merk HS (kaliber 9 x 19 millimeter), een pistool van het merk Glock (kaliber .45 ACP) en een revolver van het merk Colt (kaliber .357 Magnum). Al deze vuurwapens zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Zesenzestig patronen van het kaliber .357 Magnum en 33 patronen van het kaliber .38 Special. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, aanhef en onder 4, gelet op artikel 2, tweede lid, categorie II van de Wet wapens en munitie.
Honderd patronen van het kaliber .45 ACP, 21 patronen van het kaliber .22, 104 patronen van het kaliber 7.65 millimeter, 131 patronen van het kaliber 9 x 19 millimeter en 28 patronen van het kaliber .380 auto (9 x 17 millimeter). Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 aanhef en onder 4 gelet op artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 10 juni 2004 zijn inbeslaggenomen:
Drie licht antitank wapens model m80, voorzien van de serienummers [004], [002] en [003]. Deze wapens zijn voorwerpen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
Negen handgranaten van het type 91. Deze handgranaten zijn voorwerpen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie."
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In het proces-verbaal van technisch onderzoek, opgemaakt door [verbalisant 2], procesverbaalnummer 757-2-004/04, wordt het kaliber van een pistoolmitrailleur Intratec, omschreven als zijnde 9 millimeter auto (9 x 17 mm). Dit blijkt echter 9 mm luger te betreffen (9 x 19 mm)."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik verhuur de woning [a-straat 1] te Amsterdam sinds 1 juli 1999 aan [alias 1 verdachte]."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"De man die rechts staat op foto 1 herken ik als de man die ik jaren geleden heb gezien bij de eerste contractverlenging van de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam. Het was in mei 2000. Hierna is de huurperiode van de [a-straat 1] voor onbepaalde tijd verlengd aan [alias 1 verdachte].
als bijlage een foto-index van de aan getuige [getuige 2] getoonde foto's:
De man die rechts op foto 1 staat is [getuige 1]."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik huur het huis aan de [a-straat 1] te Amsterdam sinds 1 juli 1999. In België heeft een vriend mij geholpen aan een Belgisch paspoort met de naam [alias 1 verdachte]. Alle zaken met betrekking tot het huis staan op naam van [alias 1 verdachte]. Ik word [alias 2 verdachte] genoemd. Ik heb drugs in de overige slaapkamers van de [a-straat] zien liggen. Sommige drugs waren in poedervorm en sommige in pillen. Sommige stonken heel erg. Ik wist dat er thuis drugs lagen."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 09/754090-04)
In de woning van verdachte aan de [a-straat 1] te Amsterdam is op 10 juni 2004 bij doorzoeking van de woning op de zolder alsmede in de schuur een groot aantal wapens, waaronder pistolen, pistoolmitrailleurs, granaatwerpers en handgranaten, alsmede munitie aangetroffen. Verdachte die heeft verklaard de woning sinds 1999 te huren, ontkent niet al enige tijd van de aanwezigheid van enkele handvuurwapens op de zolder op de hoogte te zijn geweest, maar betwist iets van het zware kaliber wapens in de schuur en op de zolder te hebben geweten. Niet alleen hebben in het verleden wel eens andere mensen in zijn woning verbleven, maar tijdens een verblijf in Portugal eind 2003 zouden er voorts spullen in zijn woning zijn opgeslagen met de inhoud waarvan hij niet bekend was, aldus verdachte.
Het hof stelt voorop dat de ervaring leert dat de bewoner van een woning in het algemeen weet welke zaken daarin aanwezig zijn en daar ook de verantwoordelijkheid voor draagt. Niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de inval op de [a-straat] in juni 2004 anderen dan verdachte in de woning verbleven. Het hof is van oordeel dat wat er ook verder zij van de stelling van verdachte dat anderen in zijn huis hadden verbleven en dat als opslagplaats gebruikten, verdachte door, na het aantreffen van vuurwapens op de zolder en het zien van een hem onbekende koffer en tas in de schuur en op zolder, daarin niet te kijken hij, voor zover hij daar al niet daadwerkelijk van op de hoogte was, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich daar ook verboden voorwerpen, zoals vuurwapens, in zouden bevinden, zoals ook is gebleken."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2007 houdt als verklaring van de verdachte het volgende in:
"Ik had twee kamers verhuurd aan anderen. De verdovende middelen zijn in de door mij verhuurde kamers aangetroffen en waren niet van mij. De wapens die op zolder en in de schuur zijn aangetroffen, waren ook niet mijn eigendom. De wapens op zolder ben ik tijdens het schoonmaken tegengekomen. Daar wist ik op enig moment wel van. In de schuur had ik twee heel zware afgesloten tassen aangetroffen. Ik wist dus niet wat daarin zat. Het ging om een afgegrendelde koffer en een box. De sleutel van de schuur was dezelfde als die van het huis. De huurders waren ook in het bezit van die sleutel. De tassen in de schuur bleken van een Nederlander, die ik wel eens gesproken had bij het dansen. Hij had mij gevraagd of hij wat spullen bij mij kon neerzetten en ik had gezegd dat ik dat geen probleem vond. Ik spreek geen Nederlands; de huurders van mijn woning hebben als tolk opgetreden.
(...)
De advocaat-generaal laat mij een aantal foto's uit zaaksdossier 1 zien (p. 73 en 84), waaronder een fotokopie van een tas/koffer. Ik herken deze niet als zodanig, maar ik kan het niet goed zien op de foto. In de schuur heb ik één koffer gezien, maar deze lijkt daar niet op. Ik zag de tassen toen ik een keer in de schuur een lampje kwam verwisselen. Ik was nieuwsgierig en heb ze opgetild. Ze bleken heel zwaar te zijn. Ik zag toen ook dat ze vergrendeld waren en heb mij wel afgevraagd wat daar de reden voor was. Ik wist niet dat er wapens in de tassen in de schuur zaten."
2.5. Geklaagd wordt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte een hem onbekende koffer en tas in de schuur en op de zolder heeft gezien en dat hij daarin niet heeft gekeken, en dat het Hof in zijn overweging niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten heeft ontleend.
Die klacht kan niet tot cassatie leiden omdat zonder meer duidelijk is dat het Hof heeft gedoeld op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, zoals die hiervoor onder 2.4 is weergegeven.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar en elf maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf jaar en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 mei 2010.