ECLI:NL:HR:2010:BL3566

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01654
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over accijns verschuldigdheid bij douaneregeling extern communautair douanevervoer

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de verschuldigdheid van accijns op een zending bier die onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer was geplaatst. De belanghebbende, een onderneming die zich bezighoudt met het brouwen en verhandelen van bier, had op 23 februari 1999 aangifte ten uitvoer gedaan voor een zending bier met het oog op restitutie bij uitvoer naar een derde land. De douane had de aangifte voor uitvoer afgetekend, maar de Inspecteur constateerde dat het bier en het bijbehorende document niet bij het kantoor van bestemming in Italië waren aangekomen. Hierop werd de belanghebbende uitgenodigd tot betaling van accijns.

De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en de uitnodiging tot betaling. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat er geen accijns ter zake van invoer verschuldigd was, omdat het bier zich in het vrije verkeer van de EU bevond. De Hoge Raad bevestigde dat de accijns verschuldigd was ter zake van uitslag uit de accijnsgoederenplaats, en dat de uitnodiging tot betaling terecht was vernietigd.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1932 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 29 oktober 2010.

Uitspraak

Nr. 09/01654
29 oktober 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 maart 2009, nr. P08/93 DK, betreffende een aan X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) gerichte uitnodiging tot betaling van accijns.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende is bij aanslagbiljet van 25 januari 2002 uitgenodigd tot betaling van accijns. Het tegen die uitnodiging door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/5725) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de uitnodiging tot betaling in stand gelaten.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, alsmede de uitspraak op bezwaar en de uitnodiging tot betaling. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 28 januari 2010 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende drijft een onderneming die zich bezighoudt met het brouwen en verhandelen van bier. Zij beschikt over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats in de zin van artikel 1a, letter d, en de artikelen 39 en 40, lid 1, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet).
3.1.2. Op 23 februari 1999 heeft belanghebbende voor een zending in haar accijnsgoederenplaats vervaardigd bier (hierna: het bier) in Nederland aangifte ten uitvoer gedaan met het oog op de toekenning van een restitutie bij de uitvoer naar een derde land in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, en met inachtneming van artikel 310, lid 1, van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (tekst tot 1 juli 2001) het bier geplaatst onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. De aangifte ten uitvoer is door de douane voor uitvoer afgetekend.
3.1.3. Nadat de Inspecteur had geconstateerd dat noch het bier noch het ten geleide van het extern communautair douanevervoer afgegeven document T1 bij het kantoor van bestemming V (Italië) was aangebracht, heeft hij bij de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling accijns geheven ter zake van de invoer van het bier.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat geen accijns ter zake van invoer in de zin van de accijnsregelgeving verschuldigd is geworden, aangezien het bier van oorsprong uit Nederland is en niet de Gemeenschap is binnengekomen.
3.3.1. Het middel verzet zich tegen dit oordeel met het betoog dat in dit geval sprake is van (verschuldigdheid wegens) invoer in de zin van artikel 3 van de Wet, aangezien het bier in de zin van artikel 3, lid 2, letter b, van de Wet is onttrokken aan een communautaire douaneregeling, en dat daaraan niet afdoet dat het bier zich in het vrije verkeer van de EG bevond en niet eerder vanuit een derde land de Gemeenschap is binnengebracht.
3.3.2. Het middel faalt. Uit de hiervoor in 3.1.2 vermelde feiten volgt dat het bier zich in het vrije verkeer van de EG bevond op het tijdstip waarop het buiten de accijnsgoederenplaats werd gebracht. 's Hofs oordeel dat met betrekking tot buiten een accijnsgoederenplaats gebrachte communautaire accijnsproducten die met het oog op de overbrenging naar een derde land onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer zijn geplaatst, het belastbare feit invoer zich niet kan voordoen, is juist (vgl. de onderdelen 5.4.7, 5.5.4, 5.5.6 en 5.5.8 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). In dat geval wordt accijns verschuldigd op de voet van artikel 2, lid 1, van de Wet ter zake van het belastbare feit uitslag, wanneer - zoals in het onderhavige geval waarin de douaneregeling extern communautair douanevervoer niet op regelmatige wijze is beëindigd - niet aannemelijk is geworden dat de accijnsproducten vanuit de accijnsgoederenplaats zijn overgebracht naar een derde land.
Het bepaalde in artikel 3, lid 4, van het Uitvoeringsbesluit accijns staat hieraan niet in de weg. Ingevolge deze bepaling dient het brengen van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een derde land, in de gevallen waarin dit geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, te kunnen worden aangetoond met een voor uitvoer afgetekend exemplaar van de wettelijk vereiste aangifte ten uitvoer. De aanwezigheid van een voor uitvoer afgetekend exemplaar van de vereiste aangifte ten uitvoer als bedoeld in voormeld artikellid neemt niet weg dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende last aan te tonen dat de goederen naar een derde land zijn gebracht, indien - zoals in dit geval - vast komt te staan dat de douaneregeling niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen is geëindigd.
3.3.3. Gelet op het vorenstaande is belanghebbende voor het bier niet ter zake van invoer, maar ter zake van uitslag uit haar accijnsgoederenplaats de accijns verschuldigd geworden. Op de heffing van de wegens uitslag verschuldigde accijns is het bepaalde in afdeling 3 van hoofdstuk III van de Wet van toepassing. Deze belasting kan niet rechtsgeldig worden geheven door middel van een op grond van artikel 22a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vastgestelde uitnodiging tot betaling (vgl. HR 28 april 1993, nr. 28736, BNB 1993/216). Het Hof heeft de uitnodiging tot betaling derhalve terecht vernietigd.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1932 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2010.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.