ECLI:NL:HR:2010:BL3228

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02883 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafrrecht en gevolgen voor niet-ontvankelijkheid OM

In deze zaak, die voor de Hoge Raad der Nederlanden is behandeld, betreft het een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak is geregistreerd onder nummer 09/02883 J en heeft betrekking op een jeugdige verdachte, geboren in 1991. De verdachte heeft beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin de redelijke termijn van de procedure ter discussie staat. De advocaat van de verdachte, mr. V.C. van der Velde, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De overschrijding is ontstaan doordat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Ondanks deze vaststelling, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze overschrijding niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Dit oordeel is gebaseerd op de aard van de opgelegde straf aan de verdachte, die bestond uit een taakstraf van twaalf uren, subsidiair zes dagen jeugddetentie.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat, hoewel de redelijke termijn is overschreden, er geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden hoeft te worden. De beslissing om het beroep te verwerpen is genomen zonder verdere motivering, aangezien het tweede middel niet leidt tot cassatie en geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het arrest is uitgesproken op 30 maart 2010 door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

30 maart 2010
Strafkamer
nr. 09/02883 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 oktober 2008, nummer 24/000563-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad kan volstaan met de vaststelling dat zich een overschrijding heeft voorgedaan van de redelijke termijn en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2. Het middel klaagt terecht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Overschrijding van die termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf bestaande uit een werkstraf van twaalf uren, subsidiair zes dagen jeugddetentie en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 maart 2010.