ECLI:NL:HR:2010:BL3228
Hoge Raad
- Cassatie
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafrrecht en gevolgen voor niet-ontvankelijkheid OM
In deze zaak, die voor de Hoge Raad der Nederlanden is behandeld, betreft het een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak is geregistreerd onder nummer 09/02883 J en heeft betrekking op een jeugdige verdachte, geboren in 1991. De verdachte heeft beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin de redelijke termijn van de procedure ter discussie staat. De advocaat van de verdachte, mr. V.C. van der Velde, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De overschrijding is ontstaan doordat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Ondanks deze vaststelling, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze overschrijding niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Dit oordeel is gebaseerd op de aard van de opgelegde straf aan de verdachte, die bestond uit een taakstraf van twaalf uren, subsidiair zes dagen jeugddetentie.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat, hoewel de redelijke termijn is overschreden, er geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden hoeft te worden. De beslissing om het beroep te verwerpen is genomen zonder verdere motivering, aangezien het tweede middel niet leidt tot cassatie en geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het arrest is uitgesproken op 30 maart 2010 door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.