ECLI:NL:HR:2010:BL3181

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01422
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden inzake ontzegging rijbevoegdheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de ontzegging van de rijbevoegdheid van de verdachte, die op 25 september 2006 een motorrijtuig bestuurde terwijl hij wist dat hem deze bevoegdheid was ontzegd. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de verdachte op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de ontzegging van zijn rijbevoegdheid. De Hoge Raad stelt vast dat de kennisgeving van de ontzegging aan de verdachte niet op het juiste moment is uitgereikt, namelijk pas na de onherroepelijke uitspraak van de rechter. Dit is in strijd met artikel 180, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat vereist dat de ontzegging pas ten uitvoer kan worden gelegd nadat de verdachte in persoon is geïnformeerd over de ontzegging. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

1 juni 2010
Strafkamer
nr. S 09/01422
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 maart 2008, nummer 24/002097-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie Zwolle" te Zwolle.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de akte van cassatie uitsluitend is gericht tegen de beslissingen ter zake van feit 1 - is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 25 september 2006 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van moorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Saturnusweg aldaar, een motorrijtuig (personenauto), heeft bestuurd."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt - voor zover in cassatie van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Vandaag, maandag 25 september 2006, vroeg [betrokkene 1] mij of ik een auto voor hem wilde verplaatsen (...).Ik weet dat ik geen auto's mag besturen omdat mijn rijbevoegdheid is ingetrokken. Ik heb vandaag gereden. Ik wist dat dit niet mocht."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op maandag 25 september 2006 zag ik, [verbalisant 1], hoofdagent van politie, dienstdoend op de Saturnusweg, binnen de gemeente Leeuwarden, het volgende. Op de kruising van de Saturnusweg met de Icarusweg gekomen zag ik, verbalisant, een beschadigd voertuig staan. Vervolgens zag ik, verbalisant, de bestuurder van dit beschadigd voertuig uit zijn auto stappen. Deze bestuurder sprak mij aan en deelde mij mede dat hij zojuist was aangereden door een grijze Volvo. Daarbij wees de bestuurder naar een verderop op de Icarusweg staande grijze Volvo. Ik, verbalisant, zag vervolgens aan de bestuurderszijde uit de grijze Volvo een manspersoon stappen. Ik, verbalisant, zag dat deze man hard wegrende. Ik, verbalisant, heb vervolgens de achtervolging ingezet. Ik, verbalisant, heb vervolgens de man aangehouden als verdacht van het verlaten van de plaats ongeval. Tijdens de aanhouding bleek mij, verbalisant, dat de verdachte de mij ambtshalve bekende [verdachte] was. Bij navraag bij het Centraal Register Rijbewijzen bleek mij, verbalisant, dat de verdachte een
"ontzegging van de rijbevoegdheid" had lopen tot 28/05/2010."
c. een afschrift van het Centraal Register Rijbewijzen, voor zover inhoudende:
"Naam: [verdachte]
Voornaam: [...]
Rijbewijsnummer: [0001]
Geb.datum: [...]
Gevorderde inleverdat: 15/05/2006
Gevorderde inleversrt: 20 Voll. ontzegging
Einddatum maatregel: 15/11/2006."
d. een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid van 17 februari 2005, voor zover inhoudende:
"De officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden geeft kennis aan
naam: [verdachte]
voornamen: [...]
geboren op: [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]
dat hem bij onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter in het arrondissement Leeuwarden van 23 juni 2004 - onder meer - de bevoegdheid is ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
dat voormelde ontzegging zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven om 00.00 uur."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Naar aanleiding van de signalering in het OPSporingssysteem/register met de mutatie NOH
van:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboorteplaats en -datum: [...], [...]
heb ik [verbalisant 2] en [verbalisant 3], op donderdag 28 april 2005 te 00:55 uur de mededeling van een Niet OnHerroepelijk vonnis/arrest of uitspraak aan de gesignaleerde medegedeeld.
parket-/CJIB nummer b900096674
vonnisdatum: 23 juni 2004."
2.2.2. Het Hof heeft naar aanleiding van een ter terechtzitting door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingenomen standpunt als volgt overwogen en beslist:
"De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, nu hij van oordeel is dat uit de in het dossier aanwezige stukken onvoldoende blijkt dat de uitspraak waarbij aan de verdachte de rijbevoegdheid is ontzegd, aan hem is uitgereikt. Het hof komt echter tot een ander oordeel dan de advocaat-generaal, gelet op het navolgende.
In het dossier bevindt zich een kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 17 februari 2005. In deze kennisgeving staat vermeld dat de ontzegging is opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 23 juni 2004 en zal ingaan op de 21e dag na betekening van dit schrijven. Achter deze kennisgeving bevindt zich een schriftelijk stuk d.d. 28 april 2005. Hierin staat onder meer vermeld dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 28 april 2005 een vonnis met datum 23 juni 2004 aan verdachte hebben medegedeeld. Uit de stukken - wat er ook zij van de precieze inhoud van bovengenoemd schriftelijk stuk van 28 april 2005 - blijkt derhalve genoegzaam dat verdachte kennis heeft gekregen van de hem opgelegde ontzegging. Dit blijkt bovendien uit zijn eigen verklaring bij de politie, waarin hij verklaard heeft te weten dat hij geen auto's mag besturen omdat zijn rijbevoegdheid is ingetrokken. Het hof acht derhalve ook het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen."
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof - gelet op art. 180, derde lid, WVW 1994 - ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft bewezenverklaard dat de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte bij rechterlijk vonnis opgelegde ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen liep op de in de tenlastelegging vermelde (pleeg)datum.
3.2. Art. 180 WVW 1994 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Voor wat betreft de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is artikel 557, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op rechterlijke uitspraken niet van toepassing. Een strafbeschikking houdende deze bijkomende straf is in zoverre eerst voor tenuitvoerlegging vatbaar als geen verzet meer kan worden gedaan.
(...)
3. Indien de rechterlijke uitspraak of strafbeschikking voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, geschiedt de tenuitvoerlegging niet dan nadat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikelen 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld."
3.3. Uit de bewoordingen van deze regeling volgt dat juist is de aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat aan de eisen van art. 180, derde lid, WVW 1994 slechts is voldaan indien het daar bedoelde schrijven aan de veroordeelde in persoon is uitgereikt op een tijdstip gelegen ná het tijdstip waarop de rechterlijke beslissing waarbij de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, onherroepelijk is geworden.
3.4. Nu het Hof blijkens zijn onder 2.2.2 weergegeven overweging van een andere opvatting is uitgegaan, slaagt de klacht.
3.5. Opmerking verdient nog dat het middel faalt voor zover het blijkens de daarop in de schriftuur onder 4.2 gegeven toelichting berust op de opvatting dat voor een veroordeling ter zake van overtreding van art. 9, eerste lid, WVW 1994 is vereist dat uit de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat bedoeld schrijven inhoudt "het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot uitlevering van het rijbewijs uiterlijk tot dat tijdstip alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering", omdat die opvatting geen steun vindt in het recht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en W.F. Groos in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 juni 2010.