ECLI:NL:HR:2010:BL3179

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01296
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinderlijk gedrag door bedelen in de openbare ruimte en de uitleg van de APV Utrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van hinderlijk gedrag door te bedelen in de Stationshal te Utrecht op 2 november 2006. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte zich hinderlijk had gedragen door passanten aan te spreken en daarbij zijn hand op te houden. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang en dat de uitleg van artikel 10 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Utrecht onjuist was. De Hoge Raad stelde dat niet elk bedelen automatisch hinderlijk gedrag oplevert dat de openbare orde verstoort. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 en 7 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het vaststellen van hinderlijk gedrag in het kader van de openbare orde.

Uitspraak

15 juni 2010
Strafkamer
nr. 09/01296
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 27 januari 2009, nummer 21/001293-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie De Karelskamp" te Almelo.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel betreft het onder 3 en 7 bewezenverklaarde.
2.2. Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
"3. hij op 02 november 2006 te Utrecht, op de weg, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht, te weten de Stationshal, zich hinderlijk heeft gedragen, door toen en daar -ten aanschouwe van het aldaar aanwezige publiek-, te bedelen, bestaande uit het aanspreken van een passant en daarbij de hand ophouden.
7. hij op 07 maart 2007 te Utrecht, op de weg, als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht, te weten het Smakkelaarsveld, zich hinderlijk heeft gedragen, door toen en daar -ten aanschouwe van het aldaar aanwezige publiek-, te bedelen, bestaande uit het aanspreken van een passant en daarbij de hand ophouden."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik constateerde dat een persoon zich op of aan de weg zodanig opgehouden heeft dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodige overlast of hinder veroorzaakt werd
en/of
op of aan de weg of in een publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde heeft verstoord, zich hinderlijk heeft gedragen, personen heeft lastig gevallen, heeft gevochten, heeft deelgenomen aan een samenscholing, onnodig heeft opgedrongen of door uitdagend gedrag aanleiding heeft gegeven tot wanordelijkheden.
Datum: 2 november 2006
Omstreeks: 22.10 uur
Plaats: Utrecht
Gemeente: Utrecht
Locatie: Stationshal, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom.
Ik zag dat verdachte liep te bedelen. De verdachte is een mij ambtshalve bekend bedelaar. Ik zag dat de verdachte een of meerdere passanten aansprak en daarbij zijn hand ophield. Ik zag dat de passanten afwijzend reageerden.
Door dit hinderlijke gedrag werd de openbare orde verstoord. Uitzonderingsbepalingen waren niet van toepassing.
De verdachte verstrekte, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam: [achternaam verdachte],
Voornaam: [voornaam verdachte],
Geb. plaats: [geboorteplaats],
Geb. datum: [geboortedatum] 1984."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Dag, maand, jaar: 7 maart 2007
Tijdstip: 08.20
Plaats overtreding: de voor het openbaar verkeer openstaande weg Smakkelaarsveld.
Plaatsnaam: Utrecht.
Ik verbalisant, zag dat verdachte liep te bedelen. Verdachte is een mij ambtshalve bekende bedelaar. Ik verbalisant, zag dat de verdachte één of meerdere passanten aansprak en daarbij zijn hand ophield. Ik, verbalisant, zag dat de passanten afwijzend reageerden. Daarnaar gevraagd verklaarde een mij onbekend gebleven passant dat de verdachte om geld vroeg. Door dit hinderlijke gedrag werd de openbare orde verstoord.
De verdachte gaf, daarnaar gevraagd, op:
Naam: [achternaam verdachte],
Voornamen: [voornaam verdachte],
Geboorteplaats: [geboorteplaats],
Geboortedatum: [geboortedatum]/1984."
2.4. Ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof voorts overwogen:
"Het hof bezigt de bewijsmiddelen ook telkens voor zover ze bevatten de verklaring van de getuige waarvan de identiteit niet bekend is geworden nu hetgeen die getuige heeft verklaard, aansluit bij, en deels bevestigd wordt door, de waarnemingen van de verbalisant."
2.5. De tenlastelegging is toegesneden op art. 10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht (hierna: APV Utrecht). Deze bepaling, die onder het hoofdje "Verstoring van de openbare orde e.d." is opgenomen in Hoofdstuk 2 "Openbare orde", Afdeling 1 "Orde en veiligheid op de weg", paragraaf 1 "Bestrijding van ongeregeldheden", luidt:
"Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de openbare orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden."
2.6. De toelichting op deze bepaling luidt:
"Artikel 9 en 10 Bestrijding van ongeregeldheden
Verstoringen van de openbare orde kunnen zich in velerlei vormen voordoen. De onderhavige artikelen, in het bijzonder artikel 9 en 10, eerste lid, zijn daarom in algemene termen gesteld, teneinde de toepasbaarheid niet nodeloos te beperken.
Bij de bestrijding van (dreigende) ongeregeldheden en wanordelijkheden is het van groot belang dat personen of groepen kunnen worden verspreid, zowel ter voorkoming van escalatie van de gebeurtenissen als ter bescherming van omstanders en voorbijgangers. Het ontbreken van een bevoegdheid als omschreven in artikel 9 maakt een tot wanordelijkheden aanleiding gevende gebeurtenis snel onbeheersbaar voor de politie.
Artikel 10, eerste lid, stelt het verstoren van de openbare orde op zichzelf strafbaar. Deze bepaling maakt het voor de politie mogelijk ordeverstoorders aan te houden zonder dat direct duidelijk behoeft te zijn of zij tevens een strafbaar feit op grond van het Wetboek van strafrecht hebben gepleegd. Vaak zal dit overigens wel het geval zijn."
2.7. Het middel klaagt onder meer over 's Hofs oordeel dat de verdachte "zich hinderlijk heeft gedragen".
2.8. Blijkens de hiervoor onder 2.6 weergegeven toelichting beoogt art. 10 APV Utrecht het verstoren van de openbare orde strafbaar te stellen. Verstoring van de openbare orde kan blijkens het eerste lid van die bepaling bestaan in het zich in het openbaar hinderlijk gedragen.
2.9. Het Hof heeft blijkens het bewezenverklaarde geoordeeld dat de verdachte zich hinderlijk heeft gedragen door te bedelen, bestaande in het aanspreken van passanten en het daarbij de hand ophouden. Het Hof heeft evenwel onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het Hof is uitgegaan van de opvatting dat ieder bedelen, erin bestaande dat men anderen aanspreekt en zijn hand ophoudt, zo hinderlijk is dat daardoor de openbare orde wordt verstoord, getuigt dit van een onjuiste uitleg van art. 10 APV Utrecht. Indien het Hof heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte in de omstandigheden waaronder deze zijn begaan hinderlijk gedrag opleveren, is dit oordeel ontoereikend gemotiveerd. Het bestreden arrest lijdt daarom aan een motiveringsgebrek.
2.10. De klacht slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, breng hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 en 7 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 juni 2010.