ECLI:NL:HR:2010:BL2279

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00426
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verdeling van opbrengst uit executie en de vraag naar de aard van de overeenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerder arrest van het gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een geschil over de verdeling van de opbrengst uit een executie en de vraag of er sprake was van een agentuur- dan wel bemiddelingsovereenkomst. Eiser 1 en eiseres 2, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P. Garretsen, hebben cassatie ingesteld tegen de bank, ABN AMRO N.V., die werd bijgestaan door mr. K.G.W. van Oven. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Almelo en het arrest van het hof, waartegen de eisers beroep in cassatie hebben ingesteld. De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft eveneens geadviseerd om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten in de middelen niet gegrond bevonden en heeft geoordeeld dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op een totaal van € 8.252,34. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann, waarbij de andere raadsheren A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser betrokken waren.

Uitspraak

26 maart 2010
Eerste Kamer
09/00426
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
ABN AMRO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de bank.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
1. de vonnissen in de zaak 62304 haza 04-113 van de rechtbank Almelo van 28 juli 2004, 16 maart 2005, 22 maart 2006 en 15 november 2006,
2. het arrest in de zaak 104.003.238 van het gerechtshof te Arnhem van 26 augustus 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat en voor de bank, namens haar advocaat, door mr. F.E. Vermeulen en mr. A.J. Haasjes, advocaten te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 12 februari 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 6.052,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 maart 2010.