ECLI:NL:HR:2010:BL2220

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03686
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en vernietiging wegens dwaling met betrekking tot mededelingsplicht verhuurder

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen de eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P. Garretsen, en de verweerder, Vesteda Groep B.V. De zaak betreft huurrecht en de vraag of er sprake is van vernietiging wegens dwaling. De eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, dat op 13 maart 2008 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Utrecht van 25 augustus 2004, 13 april 2005 en 26 oktober 2005, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.

De kern van het geschil draait om de schending van de mededelingsplicht door de verhuurder en de vraag of de huurder als eigen schuld kan worden aangerekend dat hij de verhuurder niet in de gelegenheid heeft gesteld om vervangende huisvesting aan te bieden. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Vesteda zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen op 26 maart 2010 en openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

26 maart 2010
Eerste Kamer
08/03686
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
VESTEDA GROEP B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Vesteda.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 359451 CU EXPL 04/4883 van de kantonrechter te Utrecht van 25 augustus 2004, 13 april 2005 en 26 oktober 2005,
b. het arrest in de zaak 106.004.375/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 13 maart 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Vesteda is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Vesteda begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 maart 2010.