ECLI:NL:HR:2010:BL1953
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over scholingsaftrek in vennootschapsbelasting en de rol van maatschapsleden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de scholingsaftrek in de vennootschapsbelasting. De zaak betreft X B.V., die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 ook het verlies van dat jaar vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur zijn beschikking, waarop de Rechtbank te Haarlem het beroep gegrond verklaarde en het verlies op een hoger bedrag vaststelde. Het Hof bevestigde echter de uitspraak van de Rechtbank, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had over de scholingsaftrek. De Hoge Raad stelde vast dat de scholingskosten die door B, een lid van de maatschap D, zijn gemaakt, ten laste komen van de onderneming van B en niet van de maatschap. Dit betekent dat B recht heeft op de scholingsaftrek, ongeacht dat de in de maatschap werkzame personen slechts voor een evenredig deel werkzaam zijn in de ondernemingen van de leden van de maatschap. De Hoge Raad verhoogde het vastgestelde verlies tot ƒ 115.629 (€ 52.470,15) en gelastte de Staat om de griffiekosten aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de scholingsaftrek in de vennootschapsbelasting, vooral in situaties waarin leden van een maatschap scholingskosten maken voor hun werknemers. De Hoge Raad benadrukte dat de voorwaarden voor de toekenning van de scholingsaftrek zijn vervuld, en dat de kosten van scholing voor de maatschap werkzame personen relevant zijn voor de aftrekbaarheid.