ECLI:NL:HR:2010:BL1706
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in cassatie tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2010 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, zoals geregeld in artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal bij het Hof had gevorderd dat de raadkamer verlof verleent tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van zes maanden. De Hoge Raad oordeelt dat, volgens artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering, het openbaar ministerie in cassatie slechts ontvankelijk is indien de vordering niet is toegewezen. Aangezien de vordering in deze zaak was toegewezen, kon de Advocaat-Generaal niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft verder overwogen dat de tekst van artikel 577c, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering aangeeft dat de duur van de lijfsdwang niet op de vordering van de officier van justitie wordt bepaald. Dit betekent dat de vordering is toegewezen en dat de Advocaat-Generaal, gelet op de wet, niet in cassatie kan gaan. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de bepaling anders te interpreteren, ook niet in het licht van de wetsgeschiedenis. De ongelijkheid in de procespositie van de veroordeelde en het openbaar ministerie zou verder worden vergroot indien het openbaar ministerie ook beroep zou kunnen instellen tegen de duur van de lijfsdwang.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat de Advocaat-Generaal niet-ontvankelijk is in zijn beroep, waardoor het middel buiten bespreking blijft. Deze beslissing is genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken.