ECLI:NL:HR:2010:BL1446

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00443
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie: Terugbetaling teveel ontvangen partneralimentatie

In deze zaak heeft de vrouw, verzoekster tot cassatie, de Hoge Raad benaderd na een reeks juridische procedures die zijn begonnen met een verzoekschrift tot echtscheiding dat op 27 februari 2004 bij de rechtbank Groningen is ingediend. De vrouw vroeg om echtscheiding en een partneralimentatie van € 8.500 per maand. De man, verweerder in cassatie, heeft het verzoek tot echtscheiding gesteund, maar heeft de nevenvoorzieningen betwist en verzocht om de overwaarde van de echtelijke woning aan hem toe te bedelen. De rechtbank heeft op 31 augustus 2004 de echtscheiding uitgesproken en in een eindbeschikking op 5 december 2006 bepaald dat de man de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw moet betalen en haar een maandelijkse bijdrage van € 4.175 moet geven.

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, dat op 31 oktober 2008 de beschikking van de rechtbank heeft vernietigd voor wat betreft de partneralimentatie. Het hof heeft de alimentatiebedragen aangepast en de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van teveel ontvangen partneralimentatie aan de man. De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking, terwijl de man voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft op 19 maart 2010 uitspraak gedaan. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was om het principale cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet relevant waren voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid. Hierdoor werd het voorwaardelijk incidentele beroep van de man niet behandeld, omdat het principale beroep faalde.

Uitspraak

19 maart 2010
Eerste Kamer
09/00443
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele beroep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het voorwaardelijk incidentele beroep,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 27 februari 2004 ter griffie van de rechtbank Groningen ingekomen verzoekschrift heeft de vrouw zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 8.500,-- per maand zal voldoen. Voorts heeft de vrouw nevenvoorzieningen verzocht met betrekking tot, voorzover in cassatie nog van belang, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
De man heeft verzocht het verzoek tot echtscheiding toe te wijzen en de nevenvoorzieningen bestreden. Voorts heeft de man bij wege van zelfstandig tegenverzoek, voorzover in cassatie nog van belang, verzocht de overwaarde van de echtelijke woning aan hem toe te bedelen.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 31 augustus 2004 echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Na verder processueel debat en tussenvonnissen van 28 juni 2005, 13 december 2005, 17 januari 2006 en 27 juni 2006 heeft de rechtbank bij eindbeschikking van 5 december 2006, voorzover in cassatie nog van belang, de echtelijke woning aan de man toebedeeld. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw de helft van de overwaarde van de woning dient te voldoen en een bedrag van € 4.175,-- per maand als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Tegen de eindbeschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De man heeft incidenteel appel ingesteld.
Bij (tussen)beschikking van 31 oktober 2008 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voorzover daarbij de partneralimentatie is vastgesteld en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaald dat de door man de aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 17 mei 2005 tot 6 februari 2007 € 1.342,-- per maand zal zijn, met ingang van 6 februari 2007 tot 1 september 2007 € 304,-- per maand zal zijn en met ingang van 1 september 2007 € 2.873,-- per maand zal zijn. Voorts heeft het hof de vrouw veroordeeld het teveel ontvangen bedrag aan partneralimentatie aan de man terug te betalen, het meer of anders verzochte met betrekking tot de partneralimentatie afgewezen en het verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw te betalen vergoeding voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 5 februari 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het principale beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel op 19 maart 2010.