3.3. Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Het Hof heeft daaromtrent het volgende overwogen:
"1.1. Volgens een bericht van de CIE zou op 8 april 2005 tussen 13.30 en 14.30 uur bij het nieuwe Shell tankstation in de buurt van de nieuwe woonwijk bij Zeeburg Amsterdam een overdracht plaats vinden van een grotere partij valse eurobiljetten.
Naar aanleiding van die informatie werd een observatie- en een arrestatieteam geformeerd. Dit team arresteerde op 8 april 2005 bij dat tankstation vijf personen, te weten: [verdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte 3], [medeverdachte 2] en [verdachte 1]. In één van de voertuigen werd een partij van 59.000, - euro aan valse biljetten van 500 euro aangetroffen.
Een aantal weken later wordt de verdachte [medeverdachte 3] aangehouden en op 13 september 2005 de verdachte [medeverdachte 4].
1.2. Op 9 april verklaarde de verdachte [verdachte 2] bij de politie dat hij ongeveer 2 weken daarvoor door [medeverdachte 4] was benaderd. [Medeverdachte 4] had hem gevraagd of hij mensen wist die kopietjes van euro's konden leveren. [Verdachte 2] had daarop geantwoord dat hij in zijn omgeving gezocht had en hij terecht was gekomen bij [medeverdachte 3]. [Medeverdachte 3] had hem in contact gebracht met [medeverdachte 1]. [Verdachte 2] zou er voor zorgen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] elkaar op 8 april 2005 om 13.00 uur bij het benzinestation zouden ontmoeten.
1.3. Op 12 juli 2005 verklaarde [verdachte 2] bij de politie dat hij in de zaak betrokken was geraakt door [medeverdachte 4]. [Medeverdachte 4] had hem in december 2004 of januari 2005 al gevraagd of hij aan vals geld kon komen. Later stelde [medeverdachte 4] die vraag weer. Via [medeverdachte 3] heeft hij [medeverdachte 1] leren kennen, waarna hij een afspraak heeft geregeld tussen [medeverdachte 4] en die [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 4] zou 80.000 euro aan valse bankbiljetten kopen voor 35%. [Verdachte 2] had aan [medeverdachte 4] een proefbiljet overhandigd. Na de overhandiging van het proefbiljet, belde [medeverdachte 4] dat hij geleverd wilde hebben. [Verdachte 2] zou voor zijn bemiddeling een percentage van [medeverdachte 4] ontvangen. Het initiatief was van [medeverdachte 4] uitgegaan.
1.4. Tijdens de behandeling van zijn zaak op 12 januari 2006 verklaarde [verdachte 2] dat [medeverdachte 4] hem diverse keren had gevraagd of hij aan vals geld kon komen en dat hij uiteindelijk heeft gezegd dat hij er naar zou kijken. Via [medeverdachte 3] kwam hij in contact met [medeverdachte 1]. [Verdachte 2] heeft een proefbiljet van 500 euro aan [medeverdachte 4] gegeven. [Medeverdachte 4] heeft het biljet in ontvangst genomen en gezegd dat hij dit naar zijn opdrachtgevers moest brengen. Na de overdracht heeft [medeverdachte 4] continu gebeld met vragen wanneer en hoeveel ze konden leveren. [Verdachte 2] heeft met [medeverdachte 4] de afspraak gemaakt om elkaar op vrijdag 8 april 2005 bij het tankstation te ontmoeten.
1.5. [Medeverdachte 1] heeft op 9 april 2005 verklaard dat hij door [medeverdachte 3] was benaderd met de vraag of hij Bulgaren kende die in vals geld handelden. Een kennis van hem had vrienden die in vals geld handelden en via die kennis kreeg hij het telefoonnummer van [medeverdachte 2]. [Medeverdachte 2] vertelde aan [medeverdachte 1] dat hij valse euro's kon leveren voor 35%. [medeverdachte 1] heeft op verzoek van [verdachte 2] geregeld dat [medeverdachte 2] naar Amsterdam zou komen. Bij het tankstation was [medeverdachte 2] met nog twee andere personen ([verdachte 1] en [verdachte 3]).
1.6. Reeds kort na zijn aanhouding op 13 september 2005 heeft [medeverdachte 4] verklaard over zijn rol. Op 13 september 2005 verklaarde [medeverdachte 4] dat hij [verdachte 2] gevraagd had een proefbiljet van 500 euro te leveren. Bij de levering deelde [verdachte 2] mee dat er een partij van 80.000 aan valse biljetten beschikbaar was. [Medeverdachte 4] zou tegen [verdachte 2] gezegd hebben dat hij mogelijk belangstelling had. [Medeverdachte 4] hield een slag om de arm, omdat het doorgaan van de transactie afhing van wat de CIE hiermee wilde. [Medeverdachte 4] had de CIE man verteld dat hij een afspraak kon maken waarbij 80.000 aan valse euro's aan hem geleverd konden worden. [Medeverdachte 4] heeft verder afspraken gemaakt over het tijdstip en moment van levering, waarna hij de CIE meedeelde dat de valse biljetten van straat gehaald konden worden. De CIE ging akkoord. [Medeverdachte 4] zou op 7 april 2005 contact met de CIE hebben gehad. De CIE zou hebben gevraagd of [medeverdachte 4] voor elkaar zou krijgen dat de 80.000 valse euro's geleverd konden worden. De CIE zou dan een plan de campagne maken om in te grijpen.
[medeverdachte 4] heeft eveneens op 13 september 2005 verklaard dat hij na de actie op 8 april 2005 van de CIE 1.750 euro heeft ontvangen.
1.7. De CIE man waarmee [medeverdachte 4] op en vóór 8 april 2005 contact had, wordt '[betrokkene 1]' genoemd. [betrokkene 1] heeft verschillende verklaringen afgelegd en volgehouden dat hij niet wist dat [medeverdachte 4] een initiërende en centrale rol had gespeeld bij de levering van de valse 500 eurobiljetten.
1.8. [Medeverdachte 4] is in 2004 en 2005 als burger informant in twee verschillende rayons en in meerdere zaken tegen betaling werkzaam geweest voor de CIE. Hij stond daar bekend als een initiatiefrijke, "pro-actieve" en ervaren informant. (Zie hierover de verklaringen van [betrokkene 2], '[betrokkene 1]' en [medeverdachte 4], waaronder in het bijzonder ook die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007.)
1.9. Op 6 april 2005 informeerde [medeverdachte 4] zijn CIE-runner "[betrokkene 1]" tussen 14.45 en 14.50 uur telefonisch over een partij van € 80.000.- in de vorm van valse € 500.- biljetten, waarmee "iemand rond rijdt" en het feit dat hij zelf in bezit is van een vals € 500-biljet en "een gedeelte" weet van "de identiteit".
1.10. De door [betrokkene 1] en [medeverdachte 4] met betrekking tot het valse € 500.- gegeven verklaringen lopen uiteen over de inhoud van het advies van de runner aan zijn informant met betrekking tot het valse € 500.- biljet, maar komen in essentie hierin overeen, dat [medeverdachte 4] zich zo spoedig mogelijk ("als de weerga") weer van het valse biljet moest ontdoen. (Zie hierover de verklaringen van [betrokkene 2], '[betrokkene 1]' en [medeverdachte 4], waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de inhoud van het CIE-journaal van 6 april 2005.)
1.11. Het journaal van 6 april 2005 bevat in zeven regels een weergave hiervan en eindigt met "Gezegd hierop terug te komen", en bevat geen specifieke vragen, nadere afspraken of opmerkingen van [betrokkene 1] over het feit dat [medeverdachte 4] in het bezit was van een vals € 500.-biljet en over de wijze waarop hij in het bezit was gekomen van het valse € 500.- biljet en zijn wetenschap over en/of betrokkenheid bij de partij van 80.000 valse euro's.
1.12. Over de vraag of en hoe hierop nog is "teruggekomen" en over de frequentie van het contact tussen de CIE-runner en zijn informant verschillen de verklaringen van beiden aanzienlijk, in die zin dat [medeverdachte 4] verklaart dat tussen 6 april 14.50 uur en 8 april 11.05 meer telefonische contacten tussen beiden hebben plaats gevonden; [betrokkene 1] verklaart dat er tussen beiden geen contact is geweest in de bedoelde periode.
1.13. In strijd met de binnen de CIE geldende regels ter waarborging van een rechtmatige gang van zaken en een adequate controleerbaarheid is [medeverdachte 4] met betrekking tot deze bijstand aan de opsporing niet gerund door een koppel van 2 runners, maar alleen door [betrokkene 1]. (Zie wederom de verklaringen van [betrokkene 2], '[betrokkene 1]' en [medeverdachte 4], waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de verklaring van runner 2, afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 december 2005.)
1.14. Volgens het journaal van die dag lichtte [medeverdachte 4] zijn runner 8 april 2005 om 11.05 telefonisch in over een overdracht van een partij vals geld van € 80.000.- om 13.45 uur bij een tankstation bij de Zeeburgerdijk te Amsterdam, waarbij een zekere "[betrokkene 3]" en een blauwe Opel Vectra, waarin zich het valse geld zou bevinden, zijn betrokken.
1.15. De verklaringen van de runner en zijn informnt lopen uiteen over het tijdstip van de overdracht, met name over het verzetten van dat tijdstip om voldoende tijd en gelegenheid te hebben voor politiële maatregelen rond de overdracht van de partij vals geld en het ingrijpen daarbij door de politie.
1.16. Het journaal van de runner van 8 april 2005 bevat voorts de strofe: "Op mijn vraag wat de rol van info (naar het Hof begrijpt: informant) is antwoordde hij hier geen enkele rol in te spelen", en de opmerking van informant geen enkel gevaar te duchten te hebben, gevraagd naar zijn afscherming.
1.17. Op basis van deze informatie werd door [betrokkene 2], de coach van runner [betrokkene 1] tevens fungerend chef van de CIE, met wie op 8 april 2005 telefonisch voor het eerst over deze zaak is gesproken, "er op geïnvesteerd", een proces-verbaal opgemaakt en per fax verzonden aan de CIE van de afdeling Nationale Recherche Randstad Noord. (Zie wederom de verklaringen van [betrokkene 2], '[betrokkene 1]' en [medeverdachte 4], waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de inhoud van het CIE-journaal van 8 april 2005.)
1.18. Volgens hetzelfde dag-journaal licht [medeverdachte 4] [betrokkene 1] om 14.15 uur telefonisch in - na een daaraan voorafgegaan SMS-bericht van [medeverdachte 4] - dat hij gebeld wordt "dat men er al 45 minuten staat en dat er niemand is, dat de kopers de zaak niet vertrouwd hebben en door zijn gereden".
1.19. Een (observatie)team van de politie, dat na het proces verbaal van [betrokkene 2] op de hoogte is gesteld van de vermoedelijke overdracht van een partij vals geld, observeert die zelfde middag de ontmoeting bij bedoeld tankstation, waarbij [medeverdachte 4] niet aanwezig is, houdt de verdachten vervolgens aan, doorzoekt de betrokken voertuigen en neemt een partij van € 59.000.- aan valse biljetten van € 500.- in beslag. (Vindplaats: Ordner "onderzoek [A]", de processenverbaal onder 1.1, 2.1.1, 3.1 en 6.1.1)
1.20. Het journaal van 8 april 2005 vermeldt dat [medeverdachte 4] is gevraagd naar zijn rol en afscherming in deze zaak en voorts vermeldt dit journaal (mutatie: 11.12 uur) dat na het telefoongesprek van 14.15 uur (?) informant "kennelijk meer er bij betrokken" is dan in het eerste gesprek werd gesuggereerd, waarop evenwel niet meer is teruggekomen in het gesprek, dat op de avond van 8 april 2005 met [betrokkene 2], [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] plaatsvond. In elk geval blijkt daarvan niet uit het journaal.
1.21. [Medeverdachte 4] is vervolgens in de periode van april - september 2005 nog enkele maanden als informant voor de CIE werkzaam geweest tot het moment van zijn aanhouding medio september 2005 op verdenking van de feiten, waarvoor hij nu terecht staat. (Zie hierover wederom de verklaringen van [betrokkene 2], '[betrokkene 1]' en [medeverdachte 4], waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de verklaring van runner 2, afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 december 2005.)
1.22. Het Openbaar ministerie heeft de verdachten en de overige procesdeelnemers in dat stadium van de strafrechtelijke procedure, onder wie ook de rechters die over de vrijheidsbeneming van de verdachten te beslissen hadden, niet ingelicht over deze aan hun aanhouding voorafgegane, met bijstand van een burger informant ondernomen opsporingsactiviteiten, noch anderszins in het strafdossier verslag gedaan van de in nauw overleg tussen runner en informant bepaalde gedragslijn, die leidde tot onderschepping van de partij vals geld, de aanhouding van verdachte en medeverdachten en tot het daarop gevolgde strafrechtelijk onderzoek.
1.23. Pas maanden na hun aanhouding en dankzij de proceshouding van [medeverdachte 4], is de in deze zaak gevolgde bijzondere opsporingsmethode bekend geworden aan (mede)verdachte(n) en hun raadslieden.