ECLI:NL:HR:2010:BL0618

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02095
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewijsvoering in cassatie met betrekking tot beslaglegging en vrijspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk onttrekken van een personenauto aan beslaglegging. De verdachte had op 14 augustus 2006 een Audi A4, waarop executoriaal beslag was gelegd door een deurwaarder ten behoeve van de Gemeente Nijmegen, weggereden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de formaliteiten rondom de beslaglegging niet waren nageleefd, wat de bewijsvoering in twijfel trok. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring onvoldoende was gemotiveerd, omdat het Hof niet de inhoud van een door hen als bewijsmiddel gebezigd proces-verbaal had weergegeven. Dit was in strijd met artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

Uitspraak

16 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/02095
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 mei 2008, nummer 21/001072-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed nu het Hof ten onrechte de inhoud van een door het Hof als bewijsmiddel gebezigd proces-verbaal niet in de uitspraak heeft weergegeven.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 14 augustus 2006 te Nijmegen, opzettelijk een personenauto (Audi A4, kenteken [AA-00-BB]), waarop (tevoren) op 14 augustus 2006 door [betrokkene 1] kandidaat-gerechtsdeurwaarder (van deurwaarderskantoor [À] BV) overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen (artikel 430 en/of artikel 439 t/m 443 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) executoriaal beslag was gelegd, zulks ten verzoeke van de Gemeente Nijmegen, aan dat krachtens de wet daarop gelegde beslag heeft onttrokken door opzettelijk met die personenauto aldaar (van de plaats van beslaglegging) weg te rijden."
2.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2007 houdt in dat de raadsman van de verdachte het volgende heeft aangevoerd:
"De onderhavige zaak gaat met name om een civiel juridische kwestie. De vraag is wanneer er precies beslag is gelegd. Het naleven van de formaliteiten rondom de beslaglegging is van essentieel belang. Ik wijs in dat verband op jurisprudentie van de Hoge Raad, te weten NJ 2003, 293 met LJN: AF7618. Op grond van de artikelen 45 en 46 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet het beslagexploot betekend worden. Het dossier is niet duidelijk ten aanzien van deze betekening. De vermelding dat verdachte het exploot niet wilde aannemen is nergens in het dossier opgenomen. De gestelde formaliteiten zijn zodoende niet nageleefd. Het tenlastegelegde feit kan dan ook niet worden bewezen. Ik wijs in dit verband nog op aantekening 1C bij artikel 440 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in Tekst & Commentaar: "pas na de betekening komt het beslag tot stand"."
2.3.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. De ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2008 afgelegde verklaring van verdachte, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
"Op 14 augustus 2006 stond een deurwaarder voor mijn woning te [plaats]. Nadat ik met de deurwaarder had gesproken, ben ik naar de auto gelopen, ingestapt en over de stoep weggereden. Ik ben toen direct naar de garage gereden waar ik de auto gekocht had en heb de auto aan de garagehouder verkocht.
Het klopt dat de deurwaarder heeft gezegd dat mijn auto, een Audi A4 met kenteken [AA-00-BB], in beslag werd genomen en dat deze direct werd meegenomen. Ik wist dus dat beslag was gelegd op mijn auto."
2. Een proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1] met mutatienummer PL081G/06-105985 van 14 augustus 2006 met bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie district Stad Nijmegen (doorgenummerde pagina's 3 t/m 5)."
2.4. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengegevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.5. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. In die bepaling wordt niet onderscheiden naar de grond waarop die vrijspraak is bepleit (vgl. HR 7 november 2006, LJN AY8901, NJ 2007, 108). Het kennelijke oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is - nu de raadsman heeft bepleit dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen - derhalve onjuist. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 maart 2010.