ECLI:NL:HR:2010:BL0612

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10116
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van gevangenisstraf en toepassing van detentietijd in uitleveringszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1977, had beroep ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek met betrekking tot de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had verzuimd om artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in acht te nemen, dat bepaalt dat de tijd die een veroordeelde in detentie in het buitenland heeft doorgebracht op basis van een Nederlands uitleveringsverzoek, in mindering moet worden gebracht op de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, de duur van de gevangenisstraf verminderd tot twee jaren en acht maanden, en bevolen dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van het arrest in detentie heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden, wat ook leidde tot een vermindering van de opgelegde straf. De uitspraak benadrukt het belang van het correct toepassen van de wetgeving met betrekking tot detentietijd in uitleveringszaken en de bescherming van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

16 maart 2010
Strafkamer
nr. 07/10116
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Arnhem, van 25 juni 2007, nummer 21/001971-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging in dier voege dat de straf zal worden verlaagd en dat de Hoge Raad zal bepalen dat de door de verdachte ingevolge een Nederlands uitleveringsverzoek in het buitenland in detentie doorgebrachte tijd op de opgelegde straf in mindering wordt gebracht.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te bevelen dat de tijd die de verdachte in Duitsland in detentie heeft doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering, bij de uitvoering van de opgelegde straf in mindering wordt gebracht.
3.2. Ingevolge het eerste lid van art. 27 Sr dient de rechter ­ voor zover hier van belang ­ bij het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf te bevelen dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
3.3. De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 19 juli 2005 in Duitsland is aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd ingevolge een Nederlands verzoek tot zijn uitlevering. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen voor zover het deze detentie betreft. Het middel is dus gegrond. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, alsmede voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de door de verdachte als gevolg van een Nederlands uitleveringsverzoek in het buitenland in detentie doorgebrachte tijd art. 27, eerste lid, Sr toe te passen;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze twee jaren en acht maanden beloopt;
beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf, naast de reeds in mindering gebrachte tijd wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, in mindering zal worden gebracht de tijd welke de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest ingevolge een Nederlands uitleveringsverzoek in het buitenland in detentie heeft doorgebracht;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 maart 2010.