ECLI:NL:HR:2010:BL0594

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03915
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van storting op bankrekening in het verbintenissenrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en ING Bank N.V. De zaak betreft een vordering van ING tegen [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 334.871,75, voortvloeiend uit een openstaand krediet. ING had [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Roermond, die na een aantal tussenvonnissen op 3 augustus 2005 een eindvonnis heeft gewezen waarin [eiseres] werd veroordeeld tot betaling van € 333.011,23, vermeerderd met rente en kosten. [Eiseres] ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 3 juni 2008 het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. Hierop heeft [eiseres] cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de storting op de bankrekening van [eiseres] niet kan worden gekwalificeerd als een betaling door een derde in de zin van artikel 6:30 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad oordeelde dat de storting niet kan worden aangemerkt als aflossing van het openstaande krediet, omdat de storting was bedoeld om een verschuldigde koopsom te betalen. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekte tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft dit advies gevolgd.

De Hoge Raad heeft het beroep van [eiseres] verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 1.219,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door vice-president J.B. Fleers en raadsheren, en openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

9 april 2010
Eerste Kamer
08/03915
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en ING.
1. Het geding in feitelijke instanties
ING heeft bij exploot van 21 oktober 2003 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Roermond en gevorderd, kort gezegd, [eiseres] te veroordelen aan ING te betalen een bedrag van € 334.871,75, met rente en kosten.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na tussenvonnissen van 10 maart 2004 en 4 augustus 2004, bij eindvonnis van 3 augustus 2005 [eiseres] veroordeeld tot betaling aan ING van een bedrag van € 333.011,23, vermeerderd met rente en kosten.
Tegen het eindvonnis van de rechtbank heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Na een tussenarrest van 28 augustus 2007 heeft het hof bij eindarrest van 3 juni 2008 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ING heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door mr. M.J. Schenck, advocaat te Amsterdam, en voor ING door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 5 februari 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ING begroot op € 1.219,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 april 2010.