ECLI:NL:HR:2010:BL0564

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00195 Hs
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Rechtbank te Almelo inzake meerdere diefstallen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2010 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Almelo, dat op 21 juni 2005 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1978, had een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd gekregen voor meerdere diefstallen, gepleegd in de periode van februari 2005 tot en met februari 2005. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er onregelmatigheden waren bij geuridentificatieproeven die in de zaak waren uitgevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat er geen geuridentificatieproeven waren uitgevoerd voor de meeste van de bewezenverklaarde feiten, waardoor er geen ernstig vermoeden bestond dat de Rechtbank de aanvrager zou hebben vrijgesproken als deze informatie bekend was geweest. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en de aanvrager bleef veroordeeld voor de diefstallen, die onder andere bestonden uit inbraken in een cafetaria, kledingzaak, bungalowpark en andere panden in Enschede en Rijssen-Holten. De Hoge Raad benadrukte dat de bewijsvoering, ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven, voldoende was om de aanvrager te veroordelen.

Uitspraak

26 januari 2010
Strafkamer
nr. 09/00195 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Almelo van 21 juni 2005, parketnummer 08/710172-05, ingediend door mr. L.W. Plantenga, advocaat te Utrecht, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1., 2., 3., 4., 6. en 7. telkens "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", en 5. "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 19 februari 2008 van het Arrondissementsparket Almelo gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008, 591).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Ten laste van de aanvrager is bij het vonnis waarvan herziening wordt verzocht bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 9 februari 2005 tot en met 10 februari 2005, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand (cafetaria) aan de [a-straat] heeft weggenomen een computer en een laptop en een kassa en gereedschap en drank en snoepgoed en een mobiele telefoon, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2. hij op 27 februari 2005, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand/kledingzaak aan de [b-straat] heeft weggenomen een bedrag aan geld (ongeveer 65 euro), toebehorende aan de firma [A] en/of [betrokkene 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3. hij in de periode van 10 januari 2005 tot en met 11 januari 2005, te Holten, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand (kantine/receptie) van een bungalowpark/camping aan de [c-straat] heeft weggenomen computers en keyboards en geld en reclameborden en bestek, toebehorende aan [betrokkene 2] en/of camping [B], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4. hij op 25 januari 2005, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan de [d-straat] heeft weggenomen een flatscreen en een fiets, toebehorende aan [betrokkene 3] en/of [C] en/of [betrokkene 4], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
5. hij op 28 januari 2005, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aan de [e-straat] aldaar geparkeerd staande personenauto (Opel Kadett), toebehorende aan [betrokkene 5], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
6. hij in de periode van 30 januari 2005 tot en met 31 januari 2005, te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een restaurant ("[D]") aan de [f-straat] heeft weggenomen twee fooipotten (met inhoud) en pakjes sigaretten en shag en drank, toebehorende aan [betrokkene 6], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
7. hij op 02 februari 2005, in de gemeente Borne, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een sportkantine aan [g-straat] heeft weggenomen een fooipot (met inhoud), toebehorende aan [betrokkene 7] en/of [E], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak."
5.2. De Rechtbank heeft overeenkomstig art. 365a, eerste lid, Sv volstaan met het opmaken van een verkort vonnis. Een aanvulling als bedoeld in het tweede lid van art. 365a Sv op dat vonnis ontbreekt dus.
5.3. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, blijkt dat geen geuridentificatieproeven zijn uitgevoerd met betrekking tot de onder 1, 2, 4, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten. Dit betekent dat het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval zich ten aanzien van deze feiten niet voordoet, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Rechtbank de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is in zoverre kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
5.4. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van de onder 3 en 5 tenlastegelegde feiten - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
Ten aanzien van feit 3.
(i) In de periode tussen maandag 10 januari 2005 te 19.00 uur en dinsdag 11 januari 2005 te 07.50 uur is er ingebroken in de receptie/kantine van camping/bungalowpark "[B]" gelegen aan de [c-straat 1] te Holten. Hierbij is het slot van de achterdeur van het magazijn geforceerd en zijn er twee keyboards, twee computers, het geld uit de kassalade en de fooienpot, het bestek uit de buffetkast, een label en drie emaillen reclameplaten weggenomen. Hiervan is aangifte gedaan door de eigenaar [betrokkene 2] (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina 178-179).
(ii) Bij onderzoek is een dactyloscopisch spoor aangetroffen op een omhulsel van een verpakking dat in de receptieruimte van camping/bungalowpark "[B]" was gevonden. Uit identificatie van dit spoor, aangetroffen op het omhulsel van de verpakking, blijkt dat het identiek is aan het dactyloscopische signalement van de aanvrager (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 180-183).
(iii) Bij werktuigsporenonderzoek is gebleken dat indrukspoor [1a], aangetroffen naar aanleiding van een inbraak, op een afgebroken profielcilinder van een deur deeluitmakende van perceel [c-straat 1] te Holten, gepleegd in de periode tussen maandag 10 januari 2005 te 19.00 uur en dinsdag 11 januari 2005 te 07.50 uur, is veroorzaakt door de vaste bek van de verstelbare schroefsleutel, merk Kinzo, aangetroffen op het lichaam van de medeverdachte [medeverdachte]. Deze verstelbare schroefsleutel is bij de medeverdachte inbeslaggenomen op 12 januari 2005 (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 185-188).
(iv) Bij vergelijkend schoenspooronderzoek, gehouden op 15 maart 2005, is gebleken dat schoensporen aangetroffen bij in de regio gepleegde misdrijven, zijn veroorzaakt door de rechterschoen van medeverdachte [medeverdachte] (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 190-196).
(v) In een proces-verbaal is vastgelegd dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij alle bedrijfsinbraken in en rondom Twente tot aan het carnavalsweekend heeft gepleegd tezamen met de aanvrager (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 97).
(vi) Tijdens het politieverhoor heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat hij de aanvrager kent en dat deze de twee maanden voorafgaand aan het verhoor regelmatig bij hem bleef overnachten. Daarnaast verklaarde hij dat hij in januari met een vriend in Enschede een personenauto heeft gestolen bedoeld om bedrijfsinbraken te plegen. Met deze personenauto hebben medeverdachte en aanvrager zich naar Holten begeven alwaar zij in hebben gebroken in de receptie/kantine van een camping, gelegen tegenover een manege. Door het slot open te breken met een baco-sleutel hebben zij zich toegang verschaft tot het bedrijf (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde dossierpagina 212-217).
(vii) Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank blijkt dat de aanvrager aldaar heeft verklaard dat hij zich hetgeen hem onder feit 3 is tenlastegelegd niet meer kan herinneren maar dat het mogelijk is dat hij dit feit heeft gepleegd.
(viii) Uit door speurhondengeleider [verbalisant 1] werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 9 maart 2005 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen corpus delicti (geurmonster breekijzer en aansteker) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 198-201).
Ten aanzien van feit 5.
(i) In de periode tussen vrijdag 28 januari 2005 te 21.00 uur en vrijdag 28 januari 2005 te 23.00 uur is er op de parkeerplaats van de moskee aan de [e-straat] te Enschede een blauwe Opel Kadett personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB] gestolen. Hiervan is aangifte gedaan door de eigenaar [betrokkene 5] (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina 279-281).
(ii) Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij eind januari tezamen met een kennis in de buurt van de Pathmoshal een blauwe Opel Kadett heeft gestolen. Deze personenauto hebben zij achtergelaten aan de Beatrixstraat te Enschede, alwaar de politie de personenauto heeft teruggevonden (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde dossierpagina 294-295).
(iii) De aanvrager heeft verklaard dat hij aan de Pathmos een blauwe Opel Kadett heeft gestolen (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 94).
(iv) Bij sporenonderzoek in de gestolen Opel Kadett personenauto, voorzien van kenteken [AA-00-BB], zijn biologische sporen aangetroffen. Deze sporen zijn door het NFI gekoppeld aan cluster 3881, waarin zich DNA bevond van een op dat moment nog onbekend persoon. Uit later onderzoek van bij de aanvrager afgenomen wangslijmvlies is gebleken dat het DNA-profiel van de aanvrager overeenkomt met het DNA-profiel geregistreerd onder profielcluster 3881 (Proces-verbaal van onderzoek, doorgenummerde dossierpagina 277 en Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, Zaaknummer 2005.04.26.139).
(v) Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij alle bedrijfsinbraken in en rondom Twente tot aan het carnavalsweekend heeft gepleegd tezamen met de aanvrager (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 97).
(vi) Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank blijkt dat de aanvrager heeft erkend dat hij hetgeen onder 5 is tenlaste gelegd, heeft gepleegd.
(vii) Uit door speurhondengeleider [verbalisant 2] werkzaam bij Korps Landelijke Politiediensten, op 23 maart 2005 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Iggy een geurovereenkomst waarnam tussen corpus delicti (geurmonster stuur, versnellingspook, handrem) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager (Proces-verbaal, doorgenummerde dossierpagina 286-289).
5.5. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat met betrekking tot feit 3 ook zonder de hiervoor onder (viii) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen en met betrekking tot feit 5 ook zonder de hiervoor onder (vii) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen, de aanvrager een van de personen is geweest die de tenlastegelegde feiten hebben gepleegd.
5.6. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich hier niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Rechtbank de aanvrager van de onder 3 en 5 tenlastegelegde feiten zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus ook in zoverre kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 26 januari 2010.