ECLI:NL:HR:2010:BK9727
Hoge Raad
- Cassatie
- H. Koster
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de Officier van Justitie in hoger beroep en de toepassing van conversie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de Officier van Justitie in hoger beroep, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de Officier van Justitie een niet-openstaand rechtsmiddel heeft ingesteld. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte was bij vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht op 13 februari 2008 vrijgesproken van een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Utrecht. De Officier van Justitie heeft op 18 februari 2008 cassatie ingesteld tegen dit vonnis, maar de Hoge Raad oordeelt dat de Officier van Justitie niet het juiste rechtsmiddel heeft aangewend. De Hoge Raad verwijst naar artikel 404, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen vonnissen betreffende overtredingen hoger beroep openstaat voor de Officier van Justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, maar dat in dit geval de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde beroep. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof en verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de Officier van Justitie om het juiste rechtsmiddel aan te wenden en bevestigt de jurisprudentie dat conversie niet kan worden toegepast wanneer de Officier van Justitie het onjuiste rechtsmiddel heeft aangewend.