ECLI:NL:HR:2010:BK9257
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen verstekarrest Gerechtshof 's-Gravenhage
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een verstekarrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gewezen op 8 december 2008. De verdachte, geboren in 1970 en ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft het beroep ingesteld via zijn raadsman, mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam. De schriftuur die door de raadsman is ingediend, is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, Vegter, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen middelen van cassatie in aanmerking die voldoen aan de wettelijke vereisten. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een bepaalde rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de ingediende schriftuur niet aan deze vereisten voldoet, waardoor deze onbesproken moet blijven.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 9 maart 2010 beslist dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.