ECLI:NL:HR:2010:BK9236

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03189
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering bij rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het rijden zonder rijbewijs op 13 november 2004 te Amsterdam. De bewezenverklaring steunde op een proces-verbaal van de opsporingsambtenaar, die verklaarde de verdachte te hebben gezien rijden zonder rijbewijs. De verdediging voerde aan dat het proces-verbaal niet voldoende redengevend was, omdat het niet duidelijk maakte op welke wijze de verbalisant tot zijn kennis was gekomen. De Hoge Raad oordeelde dat de eis dat uit het arrest van het Hof moet blijken dat de verbalisant zelf de feiten heeft waargenomen, geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het middel niet kon leiden tot cassatie. De uitspraak benadrukt de ruimte die de rechter heeft bij de beoordeling van bewijs en de eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld. De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral in het kader van de bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

9 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/03189
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 25 april 2008, nummer 23/001713-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 november 2004 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, heeft gereden op de weg, de Jacob van Lennepkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde".
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik, [verbalisant 1], zag op 13 november 2004 te Amsterdam, dat [verdachte], als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto met het kenteken [AA-00-BB], daarmee heeft gereden op de weg, de Jacob van Lennepkade, zonder rijbewijs voor de categorie waartoe dat motorrijtuig behoorde. Het is verbalisant bekend dat verdachte niet in het bezit is van een rijbewijs. Verbalisant herkende betrokkene voor 100%."
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het tot bewijs gebezigde proces-verbaal van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] niet danwel onvoldoende redengevend is voor het bewezenverklaarde rijden zonder rijbewijs, nu dat proces-verbaal niet een opgave bevat van de redenen van wetenschap van de verbalisant.
4.2. Het relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende dat het hem bekend was dat de verdachte niet over een rijbewijs beschikte, bevat niet iets wat voor eigen waarneming door de opsporingsambtenaar niet vatbaar kan worden geacht, terwijl de eis dat uit 's Hofs arrest moet blijken dat hetgeen bedoeld relaas inhoudt, ook werkelijk door de opsporingsambtenaar zelf is waargenomen, geen steun vindt in het recht (vgl. HR 2 maart 1971, LJN AB3484, NJ 1971, 192). Dat laatste geldt eveneens voor de in de toelichting op het middel verwoorde opvatting dat de wetenschap van een opsporingsambtenaar dat aan een persoon geen rijbewijs is afgegeven, "zal moeten blijken uit de registers waarin van de afgifte van dergelijke rijbewijzen aantekening wordt gemaakt".
4.3. Het middel faalt.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz en uitgesproken op 9 maart 2010.