ECLI:NL:HR:2010:BK9233

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03185
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek en beoordeling van de noodzaak daarvan in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek van de verdachte om de verbalisant [verbalisant 4] als getuige te horen tijdens de terechtzitting. Dit verzoek werd door het Hof op 15 oktober 2007 'voorshands' afgewezen. De verdachte heeft echter gesteld dat het verzoek niet definitief was afgewezen, omdat er geen nadere beslissing op het verzoek is gegeven tijdens de daaropvolgende zittingen. De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van het verzoek, hoewel door het Hof als voorlopig bedoeld, moet worden beschouwd als een definitieve beslissing. De maatstaf voor de beoordeling van een dergelijk verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken, maar het Hof heeft deze afwijzing niet gemotiveerd. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of het Hof de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij de afwijzing van het verzoek. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

Uitspraak

9 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/03185
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juni 2008, nummer 22/001804-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing van een verzoek van de verdachte om de verbalisant [verbalisant 4] ter terechtzitting als getuige te horen.
2.2. Het in het middel bedoelde verzoek is door de verdachte gedaan ter terechtzitting van het Hof van 15 oktober 2007. Het daarvan opgemaakt proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
(...)
Ik had een verzoek ingediend om de verbalisant [verbalisant 4] als getuige te horen. Ik begrijp dat ik deze brief aan een verkeerde instantie heb gestuurd en dat mijn brief het gerechtshof niet heeft bereikt.
Ik herhaal bij deze mijn verzoek om de verbalisant [verbalisant 4] ter terechtzitting als getuige te horen. Deze verbalisant kan verklaren over de dag van 7 december 2005, nadat ik met mijn auto naar [a-straat] te Leiden was gereden zoals ik hierboven heb verklaard. Tevens kan deze verbalisant verklaren dat er na de ontmanteling spullen van de hennepkwekerij in mijn loods zijn achtergebleven.
(...)
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat:
het hof van oordeel is dat nader onderzoek door het openbaar ministerie nodig is naar de feiten en omstandigheden die relevant kunnen zijn in het licht van het ter terechtzitting gevoerde verweer. Voorts wenst het hof nader geïnformeerd te worden over de feitelijke grondslag van de conclusie dat het op een assimilatielamp aangetroffen vingerspoor van de verdachte afkomstig is en niet van iemand anders.
Het gerechtshof, gehoord de verdachte en de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek tot het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting;
- wijst voorshands af het verzoek tot het horen als getuige van verbalisant [verbalisant 4];
(...)"
2.3. Ter terechtzitting van 4 juni 2008 heeft het Hof met instemming van de Advocaat-Generaal en de verdachte het onderzoek in de onderhavige zaak in gewijzigde samenstelling hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 15 oktober 2007 bevond. Uit het van de terechtzitting van 4 juni 2008 opgemaakte proces-verbaal blijkt niet dat het in het middel bedoelde verzoek aldaar aan de orde is geweest.
2.4. Het Hof heeft ter terechtzitting van 15 oktober 2007 het verzoek tot het horen van de in het middel bedoelde getuige "voorshands" afgewezen. In aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2008, waarop het onderzoek door het Hof is hervat, niet blijkt dat het Hof een nadere beslissing op het verzoek heeft gegeven of dat het verzoek alsnog door de verdachte met zoveel woorden is ingetrokken, moet de in het middel aangevallen beslissing, ofschoon door het Hof kennelijk als voorlopig bedoeld, niettemin worden beschouwd als de definitieve beslissing op het verzoek.
2.5. Het ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2007 door de verdachte gedane verzoek tot het horen als getuige van de verbalisant [verbalisant 4] is een verzoek in de zin van art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken. Het Hof heeft de afwijzing van dat verzoek niet gemotiveerd zodat niet kan worden beoordeeld of het Hof bij die afwijzing de juiste maatstaf heeft gehanteerd. Over dat motiveringsgebrek klaagt het middel terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 maart 2010.