ECLI:NL:HR:2010:BK9152

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04697
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad oordeelt over afwijzing schadevergoeding door Hof na vernietiging aanslag Ziekenfondswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet voor het jaar 2000. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, welke door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en de aanslag, maar wees het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht af. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de klacht omtrent de afwijzing van de schadevergoeding niet onbehandeld had mogen laten. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking had op de bevestiging van het oordeel van de Rechtbank over het verzoek om schadevergoeding. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Tevens werd gelast dat de Staat de belanghebbende het griffierecht van € 107 vergoedt, dat verschuldigd was geworden voor de behandeling van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de belanghebbende deels gegrond waren, omdat het Hof niet gemotiveerd had beslist op de grieven die de belanghebbende had ingediend tegen de afwijzing van de schadevergoeding door de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten motiveren waarom het verzoek om schadevergoeding niet werd toegewezen, gezien de eerdere uitspraak van de Rechtbank. Het incidentele beroep van de Staatssecretaris van Financiën werd niet behandeld, omdat de voorwaarde waaronder dit beroep was ingesteld niet was vervuld. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van verzoeken om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Nr. 08/04697
15 januari 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2008, nr. 06/00175, betreffende een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/00990) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur alsmede de aanslag vernietigd, en het verzoek om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten in het principale beroep
3.1. De klachten zijn onder meer gericht tegen het oordeel van het Hof dat, nu het (hoger) beroep ongegrond is, een vergoeding van schade niet aan de orde is. De klachten slagen in zoverre. Aangezien het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond was verklaard, en de Rechtbank op een daartoe uitdrukkelijk door belanghebbende gedaan verzoek heeft beslist dat voor het toekennen van schadevergoeding geen gronden aanwezig zijn, had het Hof gemotiveerd moeten beslissen op de grieven die belanghebbende tegen dat oordeel van de Rechtbank naar voren bracht.
3.2. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van de grieven tegen de afwijzing van dat verzoek.
4. Het voorwaardelijke incidentele beroep
Nu het principale beroep niet leidt tot een vernietiging van 's Hofs uitspraak voor zover deze de aanslag betreft, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Dat beroep behoeft derhalve geen behandeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover het betreft de bevestiging van het oordeel van de Rechtbank betreffende het verzoek om schadevergoeding,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op
15 januari 2010.