ECLI:NL:HR:2010:BK9150

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04961
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de ingangsdatum van een voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2010 uitspraak gedaan over de ingangsdatum van een voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. De verzoekster, die in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ inGeest verbleef, had een verzoek ingediend tot verlenging van haar machtiging tot voortgezet verblijf. De officier van justitie in het arrondissement Haarlem had op 11 september 2009 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor een voorlopige machtiging, maar dit verzoek werd pas ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de eerdere machtiging. De rechtbank had op 24 september 2009 de machtiging verleend voor de duur van zes maanden, ingaande op diezelfde datum. De Hoge Raad oordeelde dat de officier van justitie het verzoekschrift te laat had ingediend, waardoor er ten tijde van de indiening geen geldige machtiging meer was. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank de ingangsdatum van de machtiging niet op 24 september 2009 had kunnen stellen, maar op 10 september 2009, de laatste dag van de geldigheidsduur van de eerdere machtiging. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank voor zover deze de ingangsdatum van de voorlopige machtiging bepaalde op 24 september 2009 en stelde deze in plaats daarvan vast op 10 september 2009, zodat de voorlopige machtiging geldig was tot en met 10 maart 2010.

Uitspraak

12 februari 2010
Eerste Kamer
09/04961
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in psychiatrisch ziekenhuis GGZ inGeest, locatie Zuiderpoort te Haarlem,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Haarlem heeft op 11 september 2009, onder overlegging van een geneeskundige verklaring en een behandelingsplan, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar raadsvrouwe, alsmede de psychiater van de instelling op 24 september 2009 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden ingaande op 24 september 2009.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot afdoening van de zaak als aangegeven in de conclusie.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 20 augustus 2009 heeft de rechtbank Haarlem machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene.
(ii) Op 11 september 2009 heeft de officier van justitie in het arrondissement Haarlem de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 24 september 2009 en daarbij betrokkene, haar raadsvrouwe en de behandelend psychiater gehoord.
(iv) Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden.
3.2 De in de onderdelen 1 en 2 van het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3 Onderdeel 3 klaagt dat de rechtbank ten onrechte de voor zes maanden verleende voorlopige machtiging heeft doen ingaan op 24 september 2009, hoewel de officier van justitie het verzoekschrift niet heeft ingediend vóór het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, daar de laatste dag van de looptijd van die machtiging 10 september 2009 was, terwijl het verzoekschrift eerst op 11 september 2009 ter griffie van de rechtbank is ontvangen. Volgens het onderdeel verbleef betrokkene ten tijde van de indiening van het verzoekschrift niet op grond van een rechterlijke machtiging in het psychiatrisch ziekenhuis en staat in dat geval het door wettelijke termijnen beschermde belang van betrokkene eraan in de weg dat een machtiging wordt verleend voor een langere duur dan zes maanden, gerekend vanaf de datum waarop de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verstreek.
3.4 Deze klacht is gegrond. De officier van justitie heeft op 11 september 2009 het verzoekschrift strekkende tot het verlenen van een voorlopige machtiging ingediend. De rechtbank heeft deze verleend voor de duur van zes maanden, met ingang van 24 september 2009. Art. 31 lid 2 Wet Bopz bepaalt dat de officier van justitie een verzoekschrift als het onderhavige indient vóór het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging.
Het verzoekschrift is dus een dag te laat ingediend.
Het gevolg daarvan is dat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift geen sprake was van verblijf van betrokkene in de instelling op grond van een machtiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene onvoldoende blijk gaf van de nodige bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, waarin besloten ligt dat niet sprake was van een vrijwillig verblijf van betrokkene in het ziekenhuis. In een dergelijk geval staat het door de wettelijke termijnen beschermde belang van betrokkene eraan in de weg dat de machtiging wordt verleend voor een langere duur dan zes maanden, gerekend vanaf de datum waarop de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verstreek, in dit geval mitsdien langer dan tot en met 10 maart 2010 (HR 12 juni 2009, nr. 09/01659, LJN BI6249, NJ 2009, 271).
3.5 Onderdeel 4 behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen op de wijze als hierna is vermeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Haarlem van 24 september 2009, doch uitsluitend voor zover daarin de ingangsdatum van de voorlopige machtiging is bepaald op 24 september 2009, en bepaalt deze ingangsdatum op 10 september 2009, zodat de voorlopige machtiging geldt tot en met 10 maart 2010.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 12 februari 2010.