ECLI:NL:HR:2010:BK9035

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00147
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld in de zin van artikel 312 Sr bij winkeldiefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1964, was gedetineerd en had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor winkeldiefstal, waarbij hij dertien verpakkingen zalm had weggenomen uit een winkel. De feiten vonden plaats op 1 december 2007, toen de verdachte, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, de zalm had gestolen en daarbij geweld had gebruikt tegen een medewerkster van de winkel, [slachtoffer]. Het Hof had geoordeeld dat het trekken aan de arm van [slachtoffer] door de verdachte als geweld moest worden aangemerkt in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat het handelen van de verdachte, waarbij hij aan de onderarm van [slachtoffer] trok om haar weg te trekken van de uitgang, inderdaad als geweld kan worden gekwalificeerd. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel dat stelde dat enkel lichamelijk letsel als bewijs voor geweld kan dienen. De Hoge Raad oordeelde dat de gebezigde bewijsmiddelen voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van geweld in de zin van artikel 312 Sr. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het Hof en verwerpt het beroep van de verdachte.

Uitspraak

2 maart 2010
Strafkamer
nr. 09/00147
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 november 2008, nummer 22/006767-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Scheveningen" te 's-Gravenhage.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde "trekken aan" geen geweld oplevert als bedoeld in art. 312 Sr.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 1 december 2007 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen dertien verpakkingen, inhoudende zalm, toebehorende aan winkelbedrijf [A], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld bestond uit het trekken aan die [slachtoffer]."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een aangifteformulier winkeldiefstal, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik zag op 1 december 2007 in het winkelbedrijf van [A] te [plaats], dat een persoon de zelfscan kassa passeerde. Bij controle vond ik 13 pakjes zalm. Nadat ik deze persoon had aangesproken met bekendmaking van mijn functie, gaf deze persoon op te zijn:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964.
Ik verklaar door de [A] te [plaats], gemachtigd te zijn aangifte te doen en verklaar dat aan niemand toestemming is verleend om het goed, welke de onderneming toebehoort, weg te nemen en zich zonder betaling toe te eigenen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 1 december 2007 was ik als beveiliger aan het werk in [A] te [plaats]. Ongeveer 1 meter voor de uitgang sprak ik de man aan. Ik zei tegen de man dat hij mee naar boven moest komen. De man zei iets in de trant van dat hij weg zou gaan en dat ik hem niet kon tegenhouden. Ik hoorde dat de man zei dat hij niet mee naar boven zou gaan. Ik zag dat de man aanstalten maakte om de winkel uit te gaan. Ik zag dat de medewerkster [slachtoffer] tussen de man en de uitgang ging staan. Ik zag dat de man aan de arm van [slachtoffer] trok om haar kennelijk weg te krijgen voor de uitgang."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 1 december 2007 was ik aan het werk in het filiaal van [A] in [plaats]. Omdat ik vermoedde dat een man iets wilde pikken, heb ik de beveiliger aangesproken. Ik zag dat de beveiliger de man op ongeveer 1 meter voor de uitgang aansprak. Ik ben bij de beveiliger en de man gaan staan. Ik zag dat de man weg wilde lopen naar de uitgang. Ik ben tussen de man en de uitgang gaan staan om te voorkomen dat de man zou vluchten. Ik voelde dat de man aan mijn onderarm trok en dat hij mij probeerde voor de uitgang weg te trekken."
d. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 1 december 2007 in de winkel van [A] te [plaats], dertien pakken zalm weggenomen."
e. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 1 december 2007 heb ik in [A] wat getrokken aan een medewerker van [A]."
2.4. Het middel berust blijkens de toelichting op de opvatting dat enkel uit geconstateerd lichamelijk letsel kan worden afgeleid in hoeverre geweld in de zin van art. 312 Sr is gebruikt. Die opvatting is onjuist.
2.5. In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte [slachtoffer] aan haar onderarm heeft getrokken om haar voor de uitgang van de winkel weg te trekken, geeft het oordeel van het Hof dat dit handelen geweld als bedoeld in art. 312 Sr oplevert, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 2 maart 2010.