ECLI:NL:HR:2010:BK8836

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00606
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • C.H.W.M. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voldoende verdenking bij overtreding van de Opiumwet op basis van anonieme meldingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het telen van hennepplanten in de periode van 1 januari 2006 tot en met 29 maart 2006. De zaak kwam aan het licht door anonieme meldingen die waren gedaan in het kader van 'Meld Misdaad Anoniem'. De meldingen gaven aanleiding tot een politieonderzoek, waarbij de woning van de verdachte zonder toestemming werd betreden. De verdediging stelde dat het bewijs dat was verkregen door deze onrechtmatige betreding niet gebruikt mocht worden, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zou bestaan.

Het Hof oordeelde echter dat de anonieme meldingen voldoende aanwijzingen gaven voor een redelijk vermoeden van schuld aan een overtreding van de Opiumwet. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de feitenrechter in deze zaak de aan de meldingen verbonden omstandigheden op juiste wijze had gewogen. De Hoge Raad benadrukte dat de toetsing van de feitenrechter in cassatie beperkt is en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest onderstreept het belang van anonieme meldingen in het strafrecht en de mogelijkheden die deze bieden voor opsporing, mits er voldoende aanwijzingen zijn voor een redelijk vermoeden van schuld.

Uitspraak

12 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/00606
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 januari 2008, nummer 23/005013-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat ten tijde van het binnentreden in de woning van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld bestond aan een bij de Opiumwet strafbaar gesteld feit.
2.2. Onder 1 is bewezenverklaard dat de verdachte:
"in de periode van 1 januari 2006 tot en met 29 maart 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld 315 hennepplanten."
2.3. De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van de feiten 1 primair en 2 bepleit. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
A. Het bewijsmateriaal is verkregen door middel van een onrechtmatige betreding van de woning van de verdachte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, aangezien er geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond dat binnentreden van de woning zonder toestemming van de verdachte rechtvaardigde. Het als gevolg van het binnentreden in de woning verkregen bewijsmateriaal mag daarom niet worden gebruikt.
(...)
Het hof verwerpt de verweren, gelet op het volgende.
Ad A. De politie is zonder toestemming van de verdachte op 29 maart 2006 binnengetreden in diens woning op het adres [a-straat 1] te Amsterdam en heeft toen de onderhavige hennepplanten aangetroffen. Blijkens een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer 2006076735-1 van 29 maart 2006, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], is de woning betreden naar aanleiding van een anonieme melding van 24 maart 2006 in het kader van "Meld Misdaad Anoniem", inhoudende dat in voormelde woning van de verdachte een hennepplantage was ondergebracht, en een eerdere, soortgelijke melding in de maand januari 2006. Deze meldingen, gedaan binnen een betrekkelijk korte periode, leverden voldoende aanwijzingen op die een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in de Opiumwet rechtvaardigden. De omstandigheid dat [verbalisant 1] voormeld voorafgaande aan het binnentreden van de woning op twee dagen de woning aan de buitenzijde heeft bekeken en daarbij niets opvallends heeft geconstateerd, doet daaraan niet af, mede in aanmerking genomen dat de politie ook geen aanwijzingen heeft gekregen die tegenstrijdig waren aan de inhoud van de anonieme meldingen."
2.4.1. Vooropgesteld dient te worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie (vgl. HR 11 maart 2008, LJN BC1367, NJ 2008, 328). De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet is in belangrijke mate afhankelijk van aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het oordeel van de feitenrechter daaromtrent kan derhalve in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst
2.4.2. Het Hof heeft vastgesteld dat de anonieme informatie in het onderhavige geval was vervat in een melding van 24 maart 2006 in het kader van "Meld Misdaad Anoniem" en een soortgelijke melding die betrekkelijk kort daarvoor, in januari 2006, was gedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat deze meldingen voldoende aanwijzingen opleverden die een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in de Opiumwet rechtvaardigden. Door het gevoerde verweer op die grond te verwerpen heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is evenmin onbegrijpelijk.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 januari 2010.