ECLI:NL:HR:2010:BK8510

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02425 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en berekening wederrechtelijk voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1975 is geboren en ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord, locatie Westlinge' te Heerhugowaard. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat op 20 mei 2008 een bedrag van € 5.250,= als wederrechtelijk voordeel heeft geschat, gebaseerd op de betrokkenheid van de betrokkene bij verschillende transporten van kisten en pallets met verdovende middelen in de periode van april tot en met juni 2007.

De Hoge Raad oordeelt dat de berekening van het wederrechtelijk voordeel door het hof onbegrijpelijk is, omdat het hof betalingen heeft betrokken die zijn gedaan in verband met een transport op 29 mei 2007, terwijl het hof eerder had geoordeeld dat de betrokkene niet heeft deelgenomen aan transporten in de periode van 24 tot en met 31 mei 2007. Dit leidt de Hoge Raad tot de conclusie dat het middel terecht is voorgesteld. Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg in deze ontnemingszaak.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de criteria voor de berekening van wederrechtelijk voordeel verduidelijkt en de noodzaak benadrukt om de redelijke termijn in cassatieprocedures in acht te nemen.

Uitspraak

16 februari 2010
Strafkamer
nr. 08/02425 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 20 mei 2008, nummer 21/004745-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel komt op tegen 's Hofs schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot die schatting het volgende in:
"Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 5.250,= (vijfduizend tweehonderdvijftig euro).
Het hof heeft deze schatting als volgt berekend en baseert zich daarbij op het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, akte van beëdiging nr. [001], werkzaam als financieel rechercheur bij de politie, opgemaakt proces-verbaal inzake voordeelberekening.
Het hof acht op grond van het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk, dat veroordeelde van 24 t/m 31 mei 2007 in het buitenland is geweest, en dus niet heeft deelgenomen aan de toen voorbereide transporten. Dat hij op 15 mei 2007 ook afwezig was, is niet aannemelijk, maar die afwezigheid zou toch geen consequenties hebben gehad. Dat brengt met zich, dat het hof geen voordeel berekent voor activiteiten op 22 mei 2007, toen drie pallets zijn klaargemaakt.
Met name gelet op de gedetailleerde verklaring van [betrokkene 1], dat veroordeelde op zijn ([betrokkene 1]') verjaardag (8 april) al meedeed in het complot, acht het hof voldoende aanwijzingen aanwezig voor deelname aan de transporten op 17 april, 1 mei, 7 mei, 14 mei, 29 mei, 4 juni, en 11 juni 2007, elk inhoudend 1 à 4 kisten of pallets; in totaal 21 kisten of pallets. Voor elk item werd aan veroordeelde en [betrokkene 1] € 500,= voor het construeren of vullen van de kist of pallet, en € 500,= voor het afleveren bij de transporteur betaald.
Het hof berekent derhalve, dat verdachte zich een wederrechtelijk voordeel heeft verworven van 21 x 500/2 = € 5.250,=."
2.3. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het Hof aan de volgende bewijsmiddelen ontleend:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"V: Hoe lang ken jij [betrokkene 2]?
A: Ik ken [betrokkene 2] al heel lang. Ik denk dat ik [betrokkene 2] al ken vanaf toen ik 16 a 17 jaar was.
Sinds november 2006 heb ik wat intensiever contact met hem gekregen. Toen ben ik begonnen om kisten voor hem weg te brengen. Ik wist toen al wat er in de kisten zat. Ik wist dat er weed in de kisten zat. Ik moest de kisten in het begin bij hem thuis ophalen. Dat was in de loods bij [betrokkene 2] aan de [a-straat] te [plaats].
V: Hoe vaak heb je kisten bij [betrokkene 2] uit de loods weggebracht?
A: Ik denk dat ik vanaf februari/maart 2007 ben begonnen om de kisten zelf in mijn eigen loods te maken. Daarvoor heb ik de kisten steeds bij [betrokkene 2] uit de loods opgehaald en weggebracht. Ik weet niet hoe vaak ik daar de kisten heb opgehaald en weggebracht.
V: Waar moest je de kisten naartoe brengen?
A: Ik moest de kisten steeds brengen naar het transportbedrijf [A] te [plaats].
V: Wanneer is [betrokkene] bij jullie gekomen om te helpen met de kisten?
A: Volgens mij is [betrokkene] eind februari/maart 2007 bij ons gekomen om ons te helpen met de kisten. Ik weet dat nog wel want op 9 april ben ik jarig en daarvoor was hij er al bij."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"V: Hoeveel kreeg je voor het maken van een kist.
A: € 500,-. Ik moest die delen met degene die meehielp de kist te maken.
V: Hoeveel kreeg je voor het wegbrengen van pallets met dozen.
A: Hetzelfde, ook € 500,-. Dan moest ik wel zelf de dozen, die kant en klaar stonden op een pallet stapelen en dan de pallet wegbrengen.
V: Van wie kreeg je het geld.
A: Dat kreeg ik van [betrokkene 2]."
c. een overzicht van uitvoer van kisten en pallets door firma [A], inhoudende dat op de volgende data transporten naar Engeland zijn uitgevoerd:
"No Datum Plaats Eenheid Aantal
13 17 april 2007 [...] pallet 3
14 17 april 2007 [...] pallet 1
15 1 mei 2007 [...] pallet 3
16 1 mei 2007 [...] kist 2
17 7 mei 2007 [...] pallet 1
18 14 mei 2007 [...] kist/pallet 4+1
21 29 mei 2007 [...] pallet 4
22 4 juni 2007 [...] pallet 1"
2.4. In de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het Hof onder meer betrokken de betalingen die zijn gedaan in verband met het transport van 29 mei 2007. Dit is echter niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof aannemelijk heeft geoordeeld dat de betrokkene niet heeft deelgenomen aan de transporten die in de periode van 24 tot en met 31 mei 2007 zijn voorbereid. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de betrokkene zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, welke in cassatie aanhangig is onder nummer 08/02423, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie, tot welke de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de hoofdzaak.
3.3. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 16 februari 2010.