Ter verduidelijking willen wij hier het volgende aan toevoegen.
Nadat het OM kennis had gekregen van de inhoud van de verklaringen was het naar de mening van het OM noodzakelijk dat deze getuigen in het kader van de bewijsvoering gehoord dienden te worden.
De verklaringen, zoals die bij de NR waren afgelegd, konden om een tweetal redenen niet in de procedure gebracht worden. Ten eerste omdat het SLT geen toestemming had gegeven om de betreffende verklaringen in het geding te brengen en ten tweede omdat - zoals hiervoor aangegeven - die verklaringen zodanig waren opgesteld dat de identiteit van de getuigen eenvoudig achterhaald kon worden. Aangezien door het SLT nadien slechts toestemming was gegeven voor een verhoor bij de rechter-commissaris - onder voorbehoud van anonimiteit - en niet voor gebruik van de bij de NR afgelegde verklaringen, was voor wat betreft het OM alleen een verhoor ex art 226a Sv bij de rechter-commissaris aan de orde. In die zin bevond het OM zich in een geheel andere situatie in vergelijking met zich in Nederland afspelende strafzaken en zich in Nederland bevindende getuigen, waarbij het OM niet afhankelijk is van andere staten c.q. tribunalen voor het gebruiken van schriftelijke getuigenverklaringen c.q. processen-verbaal. Immers in "Nederlandse" zaken worden bedreigde getuigen in principe eerst anoniem door de politie gehoord, dan worden hun anoniem afgelegde verklaringen aan het dossier toegevoegd en vervolgens kunnen de getuigen op verzoek van de officier van justitie en/of verdediging na en in een art. 226aSv-procedure volledig anoniem gehoord worden.
In die zaken beschikt de rechter-commissaris en/of de zittingsrechter die kan verwijzen altijd over de eerder bij de politie anoniem afgelegde verklaringen, die onderdeel van het dossier vormen en als bewijsstuk kunnen dienen. De inhoud van die bij politie afgelegde verklaringen dient - naast bewijsmiddel - ook ter onderbouwing van de beslissing van de rechter en/of rechter-commissaris om de getuigen te (doen) horen.
Als het OM ter zitting de noodzaak van een getuigenverzoek bij de rechter-commissaris wil onderbouwen dan zal zij derhalve in de regel daarbij kunnen verwijzen naar een reeds door de politie opgemaakt proces-verbaal.
In de onderhavige zaak is het voor het OM niet mogelijk geweest, omdat door het SLT geen toestemming was en ook nadien niet is gegeven de bij de NR afgelegde verklaringen te gebruiken.
Aangezien een verhoor als bedreigde getuige slechts mogelijk is bij de rechter-commissaris heeft het OM op de zitting van 10 december (en op de zitting van 28 januari herhaald) verzocht deze getuigen te doen horen bij de rechter-commissaris. Een nadere onderbouwing daarvan hebben wij niet kunnen geven, aangezien, zoals gezegd, de reeds opgemaakte processen-verbaal van de verhoren van deze getuigen niet gebruikt mochten worden.
Voor alle duidelijkheid moet hier uitdrukkelijk gesteld worden dat het OM op 10 december noch op 28 januari aan uw hof verzocht heeft een beslissing te nemen over het al dan niet horen van de getuigen op de voet van art. 226a WvSv. Die beslissing is natuurlijk aan de rechter-commissaris naar aanleiding van een vordering van OM of verdediging. Het OM heeft slechts verwijzing naar de rechter-commissaris beoogd, zodat en opdat de rechter-commissaris vervolgens met de art. 226a Sv-procedure aan de slag zou gaan.
Uw hof heeft op de zitting van 10 december 2007 overwogen "De advocaat-generaal heeft overigens de noodzaak tot het horen van die getuigen niet (voldoende) onderbouwd, aangezien zij heeft volstaan met de mededeling dat het woord van een advocaat-generaal dat de noodzaak bestaat, eigenlijk voldoende zou zijn. Het hof is die noodzaak nog (vetgedrukt AGs) niet gebleken" (pag. 9 pv ttz)
Op zich is deze constatering juist, maar zoals hiervoor aangegeven kon het OM ter onderbouwing van de noodzaak die getuigen te doen horen, niet de desbetreffende processen-verbaal overleggen.
Om die reden is aan uw hof op de zitting van 10 december 2007 de mogelijkheid voorgelegd dat aan uw hof en de verdediging samenvattingen van hun verklaringen zouden worden overgelegd.
Uw hof heeft aan dat voorstel de volgende overwegingen gewijd:
"Het subsidiaire voorstel van de advocaat-generaal, inhoudende dat een door de advocaat-generaal op te maken samenvatting van de verklaringen zal worden verstrekt aan het hof en de verdediging, wordt eveneens afgewezen. Het hof overweegt hiertoe het navolgende. Het hof beschikt enkel en alleen over de mededeling van de advocaat-generaal dat de door de getuigen A03 en A04 afgelegde verklaring voor de verdachte belastend zijn, alsook om een proces-verbaal van bevindingen waarin de rechter-commissaris heeft gerelateerd over de situatie waarin de betreffende getuigen zich bevinden en hun onbehagelijke gevoelens wat betreft hun veiligheid. De rechter-commissaris is - met uitsluiting van de zittingsrechter - bevoegd te beoordelen of artikel 226a Sv toepassing dient te vinden. Het voorstel moet tegen die achtergrond worden beoordeeld. De verstrekking van de bedoelde samenvatting zou allereerst het risico van herleidbaarheid tot de getuigen A03 en A04 in zich bergen. Bovendien zou de samenvatting onderdeel gaan uitmaken van het dossier en onder omstandigheden niet door de verdediging getoetst kunnen worden. Dit zou gevolgen voor de procedure in hoger beroep en voor de verdere voorbereidingen en werkzaamheden van de rechter-commissaris kunnen hebben. Ook in dit verband zou de verdediging haar in het kader van de onderhavige regeling toekomende toetsingsrecht niet ten volle kunnen benutten. Gelet op het vorenstaande, en mede op het stadium waarin de procedure zich thans bevindt, acht het hof het subsidiaire voorstel van de advocaat-generaal bepaald ongewenst." (pag. 5 pv ttz).
Uw hof heeft het OM daarmede voor een moeilijk dilemma gesteld. Enerzijds acht het Hof zich niet voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen over het horen van de getuigen (zie overweging pag. 9 pv ttz), anderzijds wordt het ongewenst geacht dat het OM het enige materiaal dat voorhanden is en dat (in gewijzigde en samengevatte vorm) kan dienen voor de onderbouwing van die noodzaak in de procedure brengt. Dit zou voor het OM betekenen dat deze getuigen niet (meer) gehoord kunnen worden. Dat levert niet alleen in deze zaak een probleem op, maar ook in zaken waarin buitenlandse autoriteiten bezwaar maken tegen voeging van processen-verbaal van verhoor van getuigen, maar geen bezwaar hebben tegen een verhoor bij de rechter-commissaris. De overweging van uw Hof voeging van stukken aan het dossier onwenselijk te achten is tweeledig. Ten eerste het risico van de herleidbaarheid van de identiteit van de getuigen en ten tweede dat de samenvatting onderdeel uit zou gaan maken van het dossier en gevolgen zou kunnen hebben voor de procedure in hoger beroep en voor de verdere voorbereidingen en werkzaamheden van de rechter-commissaris.
Volgens het OM is het eerste beletsel weggenomen doordat het proces-verbaal van 18 december 2007 van de NR zodanig is ingericht dat de identiteit van de beide getuigen niet achterhaald kan worden. Voor wat betreft het tweede punt stelt het OM zich op het standpunt dat laatstgenoemd proces-verbaal geen stuk is waar enige bewijsbeslissing aan kan worden ontleend.
Het proces-verbaal van bevindingen is niet als zodanig opgesteld en ingericht en daarbij geldt natuurlijk nog steeds dat het SLT geen toestemming voor een bewijsbestemming heeft gegeven. Dat betekent - nogmaals - dat dit proces-verbaal in de visie van het OM geen onderdeel van het dossier uit kan maken en daardoor vanzelfsprekend ook niet toetsbaar hoeft te zijn voor de verdediging. Naar de mening van het OM is dit proces-verbaal slechts een stuk dat zou moeten dienen om de noodzaak voor het horen van de getuigen te onderbouwen. Daarnaast zou het stuk door de rechter-commissaris bij eventuele verhoren gebruikt kunnen worden in die zin dat aan die verhoren richting gegeven zou kunnen worden, net zoals dat bijvoorbeeld geldt voor brieven van advocaten of stukken uit de media, die zonder dat zij zelf tot het bewijs kunnen medewerken, wel kunnen dienen als informatie die tijdens of bij de aanvang van het verhoor door de rechter-commissaris gebruikt kunnen worden.
De overweging van uw Hof met betrekking tot de werkzaamheden en voorbereidingen van de rechter-commissaris acht het OM derhalve niet begrijpelijk.
Dat er consequenties verbonden zijn aan het verstrekken van de "samenvattingen" met betrekking tot de art. 226a Sv-procedure kan het OM niet inzien. Die procedure gaat immers over de voorwaarden en niet over de inhoud van hetgeen de getuigen kunnen verklaren. Hier kan het volgende aan worden toegevoegd. Uw Hof heeft op de zitting van 10 december 2007 het volgende overwogen:
"Ten aanzien van verklaringen van anonieme getuigen geldt niet alleen dat - inherent aan de noodzaak hun identiteit af te schermen - de specificiteit, en daarmee de mogelijkheid de betrouwbaarheid van de af te leggen verklaringen te toetsen, bepaald beperkt is, maar ook dat de rechter op dat punt een bijzondere motiveringsplicht heeft. Wellicht ten overvloede wijst het Hof erop dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen als zeer complicerende omstandigheid dat de tenlastgelegde feiten in een
verafgelegen Afrikaans land zouden zijn begaan, zich bij de verklaring van "anonieme" getuigen in nog heviger mate voor kan doen." (pag 9 pv ttz)
Het OM meent ten aanzien van deze overweging dat de rechter bij zijn afweging of sprake is van de noodzaak om een getuige te horen slechts in beperkte mate kan vooruitlopen op de betrouwbaarheid van een eventueel te horen getuige en/of de door die getuige af te leggen verklaring. Dit zou slechts anders zijn indien uit feiten en omstandigheden zou blijken dat deze concrete getuigen en/of door hen af te leggen verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn. Dat de rechter ten aanzien van de verklaringen van anonieme getuigen een bijzondere motiveringsplicht aan de dag dient te leggen is juist, maar daarvoor geldt dat zulks opgaat als de beoordeling van de bewijsmiddelen aan de orde is en niet zozeer bij de beantwoording van de vraag of de noodzaak bestaat getuigen te horen, tenzij het Hof hiermee aan zou willen geven dat verklaringen van anonieme (bedreigde) getuigen in een zaak en context als de onderhavige (verafgelegen Afrikaans land e.d.) nimmer tot bewijs mee kunnen werken. Niet alleen meent het OM dat dat onjuist is, maar dan zijn ook de verdere overwegingen met betrekking tot de onderbouwing van de verzoeken overbodig. Tenslotte meent het OM dat hierbij miskend wordt dat in de procedure van de bedreigde getuige ook aan de rechter-commissaris een eigen rol toekomt waar het gaat om de betrouwbaarheid van de getuigen. Vanwege voorgaande redenen heeft het OM gemeend het proces-verbaal van samenvatting van 18 december 2007 toch op te laten maken en aan uw Hof en de verdediging te verstrekken. Naar de mening van het OM kon zij in het kader van de waarheidsvinding niet anders; en is zulks ook op goede gronden geschied. De voornaamste bezwaren van uw Hof - de herleidbaarheid van de identiteit van de getuigen en de voeging aan het dossier als processtuk - zijn inmiddels ondervangen c.q. niet aan de orde. Van niet-ontvankelijkheid kan derhalve geen sprake zijn.
Tenzij uw Hof komt tot de gevorderde veroordeling persisteert het OM op grond van hetgeen in deze repliek en eerder schriftelijk ten aanzien van de noodzaak van het horen van deze getuigen op 28 januari 2008 is aangevoerd, tot verwijzing naar de rechter-commissaris teneinde de getuigen A03 en A04 te horen."