ECLI:NL:HR:2010:BK8096

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02647
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van reglement behorende bij CAO voor de Handelsvaart tot 9000 GT

In deze zaak gaat het om de uitleg van een reglement dat onderdeel uitmaakt van de CAO voor de Handelsvaart tot 9000 GT. Nautilus Nederland, een vereniging van scheepsofficieren, heeft [verweerster] gedagvaard om te verklaren dat het reglement zo moet worden uitgelegd dat het dienstdoen op een groter schip niet kan worden aangemerkt als promotie. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat de vorderingen van Nautilus toewijsbaar zijn, maar de rechtbank heeft dit oordeel in hoger beroep vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de bepalingen van de CAO en het reglement in beginsel van doorslaggevende betekenis is en dat de bewoordingen van de CAO en het reglement moeten worden gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst.

De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat de uitleg van de rechtbank juist is. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van het reglement moet worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het principale cassatieberoep verworpen en de kosten van het geding in cassatie aan [verweerster] opgelegd. Dit arrest bevestigt dat de uitleg van de bepalingen van de CAO en het reglement van groot belang is voor de rechtsverhouding tussen de partijen en dat de rechterlijke uitleg van deze bepalingen als rechtsoordeel moet worden aangemerkt.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van CAO-bepalingen en de rechten van werknemers in de scheepvaartsector. Het benadrukt het belang van duidelijke formuleringen in CAO's en reglementen, en de noodzaak voor werkgevers en werknemers om zich aan deze bepalingen te houden.

Uitspraak

5 maart 2010
Eerste Kamer
08/02647
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging NAUTILUS NEDERLAND,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Nautilus en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Nautilus heeft bij exploot van 23 april 1999 [verweerster] gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en voorzover in cassatie van belang, na vermeerdering van eis, gevorderd,
1. voor recht te verklaren, dat het Reglement voor scheepsofficieren en scheepsgezellen dienstdoende aan boord van schepen in de Handelsvaart tot 9000 GT (hierna ook: het Reglement) behorende bij de CAO voor de Handelsvaart tot 9000 GT (hierna ook: de CAO), aldus dient te worden uitgelegd, dat
a. het dienstdoen van een schepeling op een groter schip niet kan worden aangemerkt als promotie in de zin van art. 6 lid 1 van het Reglement,
b. van dienstdoen in een hogere rang/functie in de zin van art. 7 van het Reglement geen sprake is, indien de werkzaamheden in een bepaalde hoedanigheid (matroos, 1e, 2e, 3e stm, 1e, 2e en 3e wtk, scheepstechnicus) op een groter schip dan voorheen worden uitgevoerd,
2. [verweerster] te veroordelen om binnen vijf dagen na het wijzen van het eindvonnis aan de individuele leden van Nautilus te betalen het verschil tussen de feitelijk betaalde gage en de gage die [verweerster] bij een juiste toepassing van de CAO/het Reglement had behoren te betalen, vermeerderd met de wettelijke vertragingsverhoging (op grond van art. 447 van het Wetboek van Koophandel) en verhoogd met de wettelijke rente over de onbetaald gebleven gage en over de wettelijke vertragingsverhoging met ingang van de respectieve dagen waarop de onbetaald gebleven gages verschuldigd zijn geworden tot de dag der algehele voldoening,
3. [verweerster] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van de einduitspraak aan Nautilus te betalen een bedrag van ƒ 9.253,12 ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 maart 1999 tot de dag der algehele voldoening.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 6 april 2000 geoordeeld dat de vorderingen onder 1 en 2 toewijsbaar zijn. [Verweerster] is hiertegen in hoger beroep gegaan bij de rechtbank Groningen. De rechtbank heeft bij vonnis van 17 mei 2002 het genoemde tussenvonnis van de kantonrechter vernietigd voorzover daarin vordering 2 toewijsbaar is geoordeeld, het tussenvonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de kantonrechter. Dit vonnis is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Na verder processueel debat heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 2 maart 2006 voor recht verklaard dat het Reglement behorende bij de CAO aldus dient te worden uitgelegd dat (a.) het dienstdoen van een schepeling op een groter schip niet kan worden aangemerkt als promotie in de zin van artikel 6 lid 1 Reglement (b.) van dienstdoen in een hogere rang/functie in de zin van artikel 7 Reglement geen sprake is indien de werkzaamheden in een bepaalde hoedanigheid (matroos, Ie, 2e en 3e stm, Ie, 2e en 3e wtk, scheepstechnicus), op een groter schip dan voorheen worden uitgevoerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het eindvonnis van de kantonrechter heeft Nautilus hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 5 maart 2008 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank van 17 mei 2002 en het arrest van het hof heeft Nautilus beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 In cassatie is aan de orde de uitleg van art. 2-7 van het Reglement geldende voor de Handelsvaart tot 9000 GT dat onderdeel vormt van de CAO voor de Handelsvaart tot 9000 GT die is gesloten voor de periode van 1 april 1997 tot en met 31 maart 1999 tussen enerzijds de Vereniging van Werkgevers in de Handelsvaart (VWH), waarbij [verweerster] is aangesloten, en anderzijds Nautilus en de Vervoersbond CNV. Wanneer hierna artikelen worden genoemd zijn dat de artikelen van dit Reglement.
Een aantal bepalingen van deze CAO, waaronder het Reglement, is algemeen verbindend verklaard bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 mei 1999, AI nr. 9011 (Stcrt. 20 mei 1998, 94), zodat de inhoud van het Reglement recht is in de zin van art. 79 RO.
3.2 De vraag die partijen verdeeld houdt is, of, zoals Nautilus meent maar [verweerster] bestrijdt, de genoemde artikelen van het Reglement zo moeten worden uitgelegd dat wanneer een schepeling - met name gaat het in deze zaak om scheepsofficieren - in een bepaalde rang/functie dienst gaat doen op een groter schip dan waarop hij in die rang/functie voorheen dienst deed, niet kan worden gesproken van een promotie in de zin van art. 6, noch van dienstdoen in een hogere rang/functie in de zin van art. 7, zodat bij inschaling in de voor het dienstdoen op een groter schip geldende hogere loongroep niet, zoals art. 6 zou meebrengen, de door de schepeling conform art. 4 opgebouwde diensttijdverhogingen vervallen, maar inschaling van die schepeling moet plaatsvinden met behoud van de door de schepeling in dezelfde rang/functie opgebouwde diensttijdverhogingen (anciënniteit).
3.3 De kantonrechter heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft de vraag ontkennend beantwoord en daartoe, voorzover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"9. Grief I.
De rechtbank stelt voorop dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO met het daarvan onderdeel uitmakende Reglement de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. [Verweerster] heeft niets of onvoldoende aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat in dit geding van deze hoofdregel zou moeten worden afgeweken. De rechtbank laat daarom terzijde hetgeen [verweerster] in haar memorie van grieven heeft gesteld omtrent het oogmerk van de bij de totstandkoming van de onderhavige CAO betrokken partijen en omtrent de inhoud van de zogenoemde - niet tot de tekst van de CAO en het Reglement behorende - Resultatenlijst.
Met de kantonrechter is de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen van de CAO en het Reglement moet worden afgeleid dat een 1e stuurman op een schip van 2000-4000 GT en een 1e stuurman op een schip van 6000-9000 GT werkzaam zijn in dezelfde functie c.q. dezelfde rang hebben. In het bijzonder volgt dit uit de aanhef en tekst van artikel 5 van het Reglement bepalend dat een schepeling die meer dan 12 maanden dienst heeft gedaan op een groter schip "waar voor dezelfde functie een hogere gage geldt" deze hogere gage behoudt ook als hij wordt teruggeplaatst op een schip waarvoor een lagere gage geldt. De tekst van artikel 2 van het Reglement, waarop [verweerster] zich nog heeft beroepen, verzet zich niet tegen deze uitleg. Dat de functies van de schepelingen in dat artikel in loongroepen zijn ingedeeld sluit immers niet uit dat dezelfde functie in verschillende loongroepen voorkomt waarbij het verschil in gage wordt bepaald door de grootte van het schip. Daar komt bij dat niet is komen vast te staan dat deze uitleg in strijd is met een vaste gedragslijn van de aan de CAO en het Reglement gebonden partijen.
Grief I faalt derhalve.
10. Grief III.
Artikel 7 lid 1 van het Reglement verstaat onder het dienstdoen in een hogere rang of functie het op aanwijzing van de werkgever vervullen van een functie aan boord in een andere rang of functie dan die waarin de schepeling is aangesteld. Voor de periode dat de schepeling in de hogere rang of functie dienstdoet zo bepaalt het derde lid van dit artikel, vindt indeling plaats in de bij die hogere rang of functie behorende loongroep, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van het Reglement. Dit laatste artikel ziet op de situatie dat een schepeling ingevolge "promotie" in een hogere loongroep wordt ingedeeld. In dat geval, zo bepaalt artikel 6 uitdrukkelijk, vervallen de tot dan toe verworven diensttijdverhogingen. Uit hetgeen de rechtbank ten aanzien van grief I heeft overwogen volgt dat de rechtbank met de kantonrechter van oordeel is dat ook van het dienstdoen in een "hogere" rang of functie als bedoeld in artikel 7 niet gesproken kan worden indien een 1e stuurman op aanwijzing van de werkgever voor enige tijd dienst gaat doen als 1e stuurman op een groter schip.
Ook grief III faalt derhalve.
(...)
12. Grief II.
Deze grief valt in twee delen uiteen. [Verweerster] bestrijdt zowel de uitleg die de kantonrechter aan artikel 6 van het Reglement heeft gegeven als, deels in samenhang daarmee, de wijze waarop de kantonrechter artikel 4 lid 4 van dat Reglement heeft uitgelegd en toegepast.
"Wanneer een schepeling ingevolge promotie in een hogere loongroep wordt ingedeeld", zo luidt de eerste zin van artikel 6 van het Reglement "vervallen de tot dan toe verworven diensttijdverhogingen". De rechtbank onderschrijft de uitleg die de kantonrechter heeft gegeven aan deze bepaling. Van een promotie als hier bedoeld is volgens de rechtbank alleen sprake bij opklimming in rang. Als gevolg daarvan, zo volgt duidelijk uit de tekst van artikel 6, verkrijgt de schepeling door indeling in een hogere loongroep recht op hogere gage, echter met verval van verworven anciënniteiten. De door [verweerster] verdedigde andere uitleg, dat enkele salarisverhoging door indeling in een hogere loongroep al leidt tot promotie, is alleen daarom al onaannemelijk, omdat in die uitleg aan de woorden "ingevolge promotie", zoals voorkomend in dat artikel geen betekenis zou toekomen.
[Verweerster] heeft echter wel met recht aangevoerd dat de kantonrechter een onjuiste uitleg en toepassing heeft gegeven aan artikel 4 van het Reglement. De kantonrechter heeft overwogen dat uit lid 4 van dat artikel volgt, "dat de diensttijd in dezelfde rang/functie en niet de diensttijd in dezelfde loongroep bepalend is voor de diensttijdverhoging". Daaruit heeft de kantonrechter afgeleid dat uit artikel 4 lid 4 van het Reglement ook volgt dat bij het in dezelfde functie dienst gaan doen op een groter schip de tot dan toe verworven diensttijdverhogingen niet vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt deze laatste conclusie niet gedragen door de tekst van artikel 4, noch door enige andere bepaling van het Reglement of de CAO. Uitsluitend artikel 5 van het Reglement heeft met zoveel woorden betrekking op het geval dat een schepeling in dezelfde functie dienst gaat doen op een groter schip van de werkgever, en bijgevolg in een hogere loongroep wordt geplaatst zonder daarbij echter de vraag te beantwoorden of horizontaal dan wel verticaal moet worden ingeschaald. De artikelen 6 en 7 van het Reglement, die uitgaan van verticale inschaling, zijn - zo volgt uit hetgeen de rechtbank in de voorgaande alinea en hiervoor onder 10 ten aanzien van de grief III heeft overwogen - niet (rechtstreeks) van toepassing op het in dezelfde functie dienst gaan doen op een groter schip. De rechtbank meent dat voor de inschalingsvraag voor dat geval echter wel aansluiting mag worden gezocht bij de in de artikelen 6 en 7 van het Reglement neergelegde beloningssystematiek, in het bijzonder de verticale doorschuivingsmethode.
Immers, niet valt in te zien waarom de schepeling na verhoging van loongroep door het gaan dienstdoen in dezelfde functie op een groter schip gunstiger zou moeten worden ingeschaald dan de schepeling die in loongroep wordt verhoogd na bevordering in rang/functie of na het feitelijk dienst gaan doen in een hogere rang/functie. Weliswaar kan, zoals betoogd is door FWZ [thans: Nautilus] de eerstbedoelde schepeling bogen op ervaring in dezelfde rang/functie en de tweede niet maar daar staat tegenover dat de eerst bedoelde schepeling niet kan bogen op relevante ervaring aan boord van een schip met groter tonnage. Ook wordt door gelijke behandeling, nl. verticale doorschuiving, de onevenwichtigheid voorkomen dat de schepeling die in dezelfde functie wordt overgeplaatst naar een groter schip recht zou kunnen hebben op een hogere gage dan in het geval hij met promotie in een hogere rang/functie naar dat schip zou worden overgeplaatst. Dit wordt niet anders door het bepaalde in artikel 4 lid 4 van het Reglement dat de schepeling na ieder jaar diensttijd in dezelfde rang/functie een volgende diensttijdverhoging toekent. Deze algemeen geformuleerde, automatische opbouw van anciënniteiten ziet, naar het oordeel van de rechtbank - ook gelezen in samenhang met lid 1 van dat artikel - uitsluitend op diensttijdverhogingen in de voor de schepeling geldende loongroep van de gagetabel.
Grief II is mitsdien terecht voorgedragen."
3.4 Het principale middel bestrijdt het oordeel van de rechtbank in rov. 12 met, kort gezegd, het betoog dat de rechtbank de bij de uitleg van een CAO aan te leggen maatstaf heeft miskend en (daardoor) een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven (onderdeel 2), alsmede dat de rechtbank door geen althans onvoldoende betekenis te hechten aan hetgeen de CAO-partijen destijds bij de opstelling van het Reglement voor ogen heeft gestaan, haar oordeel onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd (onderdeel 3). Daarnaast klaagt het middel in onderdeel 1 erover dat de rechtbank aan de tweede appelgrief van [verweerster] een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven en buiten de rechtsstrijd in appel is getreden.
Onderdeel 4 richt zich tegen het bestreden arrest van het hof, voorzover daarin het oordeel van de rechtbank is overgenomen, en mist dus naast de andere klachten zelfstandige betekenis.
3.5 Onderdeel 1 faalt omdat de uitleg die de rechtbank aan de tweede grief van [verweerster] heeft gegeven, alleszins begrijpelijk is en van overschrijding door de rechtbank van de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep dan ook geen sprake is.
3.6 De motiveringsklachten van onderdeel 2 en onderdeel 3 kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden omdat, zoals gezegd, de bepalingen van het Reglement recht in de zin van art. 79 RO zijn. In een dergelijk geval is de uitleg die de rechter aan de CAO geeft een rechtsoordeel waartegen slechts met rechtsklachten en niet met motiveringsklachten kan worden opgekomen.
3.7.1 In de rechtsklacht van onderdeel 2 dat de rechtbank de bij de uitleg te hanteren maatstaven heeft miskend, ligt de klacht besloten dat de uitleg van de rechtbank onjuist is.
3.7.2 Art. 2 bevat een opsomming van de verschillende functies waarin de schepelingen van de verschillende rangen (scheepsofficieren en scheepsgezellen) dienst doen en de cijfer- en letteraanduidingen van de bij de functies behorende loongroepen, te weten de loongroepen I-III voor de scheepsgezellen en de loongroepen A - M voor de officieren. De functie-indeling is, zo blijkt uit art. 2, voor de officieren gerelateerd aan de rang/functie (1e en 2e stuurman, 1e, 2e en 3e werktuigkundige) en de grootte van het schip. Voor de scheepsgezellen is de functie-indeling niet gerelateerd aan de grootte van het schip, maar enkel aan de rang/functie en - voor (aankomend) matrozen en gezellen MK (machinekamer) - in beperkte mate de diensttijd (minder of meer dan één jaar diensttijd).
Art. 3 bevat de gagetabel waarin de hiervoor genoemde zestien loongroepen voorkomen. De loongroepen zijn - met uitzondering van loongroep I - telkens opgebouwd uit elf (0-10) anciënniteiten (diensttijdverhogingen).
Het hiervoor kort beschreven stelsel brengt mee dat de gage van een officier wordt bepaald door zijn rang/functie, de grootte van het schip en het aantal anciënniteiten dat hij in dezelfde rang/functie heeft opgebouwd. Zo viel een stuurman met een anciënniteit van vijf jaar, die in de rang/functie van eerste stuurman in 1998 dienst deed op een schip van 2000-4000 GT, in loongroep H, op grond waarvan hij toen recht had op een gage van ƒ 4.196,--. Deed hij dienst in die rang/functie op een schip van 6000-9000 GT dan viel hij in loongroep L met een gage van ƒ 5.032,--.
3.7.3 Art. 4 betreft de toekenning van diensttijdverhogingen aan de schepeling in de voor hem geldende gagetabel. Bij indiensttreding worden hem in de voor hem geldende gagetabel diensttijdverhogingen toegekend op basis van het aantal jaren dat in dezelfde rang/functie in de handelsvaart is dienst gedaan (lid 1). Vervolgens wordt hem na ieder jaar diensttijd in dezelfde rang/functie een volgende diensttijdverhoging toegekend (lid 4). Hieruit blijkt dat de toekenning van diensttijdverhogingen plaatsvindt op grond van het aantal jaren dat dienst is gedaan in dezelfde rang/functie.
Art. 5 betreft het geval dat een schepeling meer dan twaalf maanden dienst heeft gedaan in "dezelfde functie" op een groter schip waarvoor voor die functie een hogere gage geldt. Art. 5 gaat dus ervan uit dat de schepeling die op een groter schip dienst gaat doen in de rang/functie waarin hij op een kleiner schip was aangesteld (bijvoorbeeld 2e stuurman), wordt ingeschaald in de loongroep die hoort bij het dienst doen in die rang/functie op dat grotere schip.
3.7.4 Art. 6 heeft blijkens het opschrift "gage na promotie" betrekking op indeling in een hogere loongroep ingevolge promotie. Uit art. 7 moet worden opgemaakt dat van promotie sprake is wanneer de schepeling wordt aangesteld in een hogere rang/functie. Steun voor deze uitleg kan worden gevonden in:
- leden 1 en 4 die een onderscheid maken tussen het tijdelijk dienst doen in de hogere rang/functie en de aanstelling daarin;
- lid 2 waarin is bepaald dat het dienst doen in een hogere rang/functie niet geldt als onderbreking van de dienst "in de aangestelde rang";
- lid 3 dat voor het geval dat tijdelijk dienst wordt gedaan in een hogere rang/functie art. 6 van overeenkomstige toepassing verklaart voor de inschaling. Dit laatste laat zien dat het tijdelijk dienst doen in een hogere rang/functie, althans voor de bepaling van de gage, wel op één lijn staat met promotie. Na vijf maanden volgt ingevolge lid 4 dan de promotie: aanstelling in die hogere rang/functie.
3.7.5 De vraag is nu of het onderhavige geval van tijdelijk dienst doen in weliswaar dezelfde rang/functie maar op een groter schip waarvoor voor die rang/functie een hogere loongroep geldt, zoveel gelijkenis vertoont met tijdelijk dienst doen in een promotiefunctie dat voor de inschaling in die hogere loongroep ook dan de systematiek van art. 6 op overeenkomstige wijze moet worden toegepast.
3.7.6 In die systematiek wordt als uitgangspunt genomen dat de schepeling in de hogere loongroep begint in anciënniteit 0 van die loongroep. Dit is in overeenstemming met het stelsel van art. 4 lid 1 en 4 waarin anciënniteit wordt opgebouwd door toekenning van diensttijdverhogingen op grond van diensttijd in dezelfde rang/functie. Teneinde echter te voorkomen dat de schepeling als gevolg van zijn promotie in de hogere loongroep minder gage zou ontvangen dan hij op grond van zijn anciënniteit in de lagere loongroep ontving, schrijft art. 6 voor dat, kort gezegd, de schepeling in de hogere loongroep zo wordt ingeschaald dat hij uitkomt op de naasthogere gage. Het gevolg daarvan is dat de schepeling in de hogere loongroep anciënniteit meekrijgt welke, wanneer men de gagetabellen beziet, bij promotie naar de naasthogere loongroep, in de regel een verlies van één à twee jaren anciënniteit oplevert ten opzichte van de anciënniteit die hij had opgebouwd in de op grond van zijn vorige aanstelling voor hem geldende lagere loongroep. Bij overgang naar een zoveel groter schip dat een veel hogere loongroep wordt bereikt, is het anciënniteitsverschil veel groter maar daar staat een langere uitloop naar een veel hogere gage tegenover. De conclusie is dat met het systeem van art. 6 in de meeste gevallen de facto een groot deel van de in de vorige rang/functie opgebouwde anciënniteit wordt behouden en daarmee de in die anciënniteit uitgedrukte ervaring is verdisconteerd.
Voor het geval van art. 7 lid 3, waarin deze systematiek wordt toegepast, brengt het stelsel en met name het bepaalde in art. 7 lid 2 mee dat de in de lagere loongroep opgebouwde anciënniteit in zoverre blijft behouden dat indien de schepeling binnen de periode van vijf maanden in de lagere rang/functie wordt teruggeplaatst, zijn gage in de lagere loongroep wordt berekend volgens de voorheen (en inmiddels verder door zijn dienst in de hogere rang/functie) opgebouwde anciënniteit.
3.7.7 Er is geen goede grond om van dit evenwichtige stelsel af te wijken in een geval als het onderhavige dat zich laat vergelijken met dat waarop art. 7 lid 3 ziet, omdat uit de indeling in een hogere loongroep in elk geval blijkt dat dezelfde rang/functie op het grotere schip van meer gewicht wordt geacht en navenant hoger wordt beloond. Daarom ook past het door Nautilus voorgestane inschalingsstelsel minder in het hiervoor beschreven systeem. De anciënniteitsopbouw is weliswaar gekoppeld aan de diensttijd in dezelfde rang/functie, maar elke loongroep kent zijn eigen loonopbouw door middel van diensttijdverhogingen en deze is beslissend voor de bepaling van de gage.
Overeenkomstige toepassing van de inschalingsmethode van art. 6 leidt bovendien, in vergelijking tot het volledige behoud van de opgebouwde anciënniteit dat Nautilus voortstaat, niet tot een wezenlijk slechter resultaat voor de schepeling. Uit de gagetabellen blijkt dat het resultaat bij overgang naar de naasthogere loongroep weliswaar een wat lagere gage in de hogere loongroep oplevert dan bij berekening op basis van de anciënniteit die in de lagere loongroep was opgebouwd, maar als gezegd is dat verschil beperkt tot één à twee jaar anciënniteit, waarbij steeds blijft gelden dat de schepeling in elk geval een hogere gage ontvangt dan in dezelfde rang/functie op het schip waarvoor voor die rang/functie een lagere loongroep geldt. Alleen bij overgang naar een veel hogere loongroep wordt het verschil groter, maar daartegenover staat, zoals gezegd, een langere uitloop naar een veel hogere gage dan zou kunnen worden bereikt in de voor de schepeling op grond van zijn aanstelling geldende lagere loongroep.
Ten slotte is van belang dat ingevolge art. 5 bij terugplaatsing op het kleinere schip na twaalf maanden de schepeling de hogere gage behoudt, dat wil zeggen: in de hogere loongroep blijft, waardoor hij door verdere opbouw van zijn anciënniteit blijvend meer gage ontvangt dan hij op grond van de oorspronkelijke opbouw zou hebben ontvangen.
3.7.8 Op grond van het voorgaande is de uitkomst waartoe de rechtbank is gekomen juist: in het onderhavige geval moet het Reglement aldus worden uitgelegd dat de inschaling geschiedt op dezelfde wijze als is voorgeschreven voor het in art. 7 lid 3 bedoelde geval. Hierbij wordt aangetekend dat op de gronden die worden aangevoerd in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.14, bij het voorgaande geen rekening is gehouden met de in eerste aanleg als productie 3 bij conclusie van antwoord en als productie IX bij conclusie van repliek overgelegde "Resultatenlijst".
3.8 Nu uit het voorgaande volgt dat het principale beroep geen doel treft, is de voorwaarde waaronder het incidentele middel is voorgesteld, niet vervuld, zodat het niet aan de orde komt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Nautilus in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 maart 2010.