ECLI:NL:HR:2010:BK7077
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.P. Balkema
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de eisen voor het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de klager, geboren in 1981 en wonende te [woonplaats], een klaagschrift had ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager was niet ter terechtzitting verschenen, maar zijn raadsman, mr. J.S. Nan, heeft het klaagschrift toegelicht. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de eisen die gesteld worden aan het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer, zoals vastgelegd in artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelt dat het proces-verbaal niet inhoudt dat de raadsman heeft verlangd dat op de voet van artikel 25, tweede lid, Sv enige opgave in de eigen woorden zal worden opgenomen. Dit betekent dat het opgemaakte proces-verbaal voldoet aan de eisen van artikel 25, eerste lid, Sv. De Hoge Raad concludeert dat het middel dat klaagt over de schending van artikel 25 Sv tevergeefs is voorgesteld.
Daarnaast wordt opgemerkt dat het tweede middel niet tot cassatie kan leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beschikking van het Gerechtshof.