ECLI:NL:HR:2010:BK7035
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1984, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarbij een gevangenisstraf van 24 maanden was opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat van de verdachte, mr. E. Maessen, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de straf en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, wat heeft geleid tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De overige middelen die door de verdachte zijn ingediend, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.