ECLI:NL:HR:2010:BK7021
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van gevangenisstraf door overschrijding redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd, specifiek wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de gevangenisstraf tot vijf jaren en negen maanden.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie die door de verdachte waren voorgesteld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de middelen niet konden leiden tot cassatie en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.