ECLI:NL:HR:2010:BK6949

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00036 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vernietiging van arrest inzake vergunning voor dierenhouderij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een verdachte die in de periode van 5 januari 2005 tot en met 19 januari 2005 zonder de vereiste vergunning een inrichting voor het houden van dieren heeft gehad. Het Gerechtshof had de verdachte veroordeeld, maar de Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De verdachte, geboren in 1946 en woonachtig in [woonplaats], heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. A.H.J. Damminga. De Advocaat-Generaal, Hofstee, heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de beslissing ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging, en heeft verzocht om terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bewezenverklaring van de verdachte niet voldoende is onderbouwd met de gebezigde bewijsmiddelen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De overige middelen van de verdachte worden verworpen, omdat de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

9 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/00036 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 20 maart 2007, nummer 21/006074-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.H.J. Damminga, advocaat te Zwolle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de beslissing ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging en in zoverre tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 5 januari 2005 tot en met 19 januari 2005 te Doornspijk, gemeente Elburg, samen en in vereniging met een ander, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan of nabij de [a-straat] gelegen inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen en/of wegen van dieren, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende bijlage I, in werking heeft gehad."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 23 maart 2005 hoorde ik, [verbalisant 1], hoofdagent van politie, [betrokkene 1], die verklaarde werkzaam te zijn bij de gemeente Elburg als toezichthouder als bedoeld in artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht. Op 5 januari 2005 ging
[betrokkene 1] samen met mij, 1e verbalisant [verbalisant 1] en twee mensen van de Algemene Inspectiedienst, naar het bedrijf van [verdachte] (het hof begrijpt [medeverdachte] en [verdachte]) aan de [a-straat 1] te [plaats].
[Betrokkene 1] telde onafhankelijk van mij, 1e verbalisant, de hoeveelheid vee in de stallen. [Betrokkene 1] kwam hierna tot de conclusie dat er 206 stuks runderen, zowel oud als jong vee, aanwezig waren in de stallen van de broers [achternaam verdachte].
Hierdoor overschreed men het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het daarbij behorende voorschrift. In het Besluit staat namelijk dat er in totaal 100 runderen ouder dan 2 jaar en 70 stuks jonger dan 2 jaar mogen worden gehouden. [Betrokkene 1] verklaarde verder dat ik, 1e verbalisant, onafhankelijk van hem had geteld en dat we beiden tot 206 stuks kwamen."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 5 januari 2005 ging ik naar het bedrijf van [verdachte], samen met u en twee mensen van de Algemene Inspectiedienst. Ik heb het vee in de stallen van [verdachte] geteld en kwam tot de conclusie dat er 206 stuks runderen, zowel jong als oud aanwezig waren in de stallen. Hierdoor overschreed men het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het daarbij behorende voorschrift."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"Ik ben samen met mijn broer [verdachte] eigenaar van het melkrundveebedrijf te [plaats], gevestigd aan de [a-straat 1]. Ik weet dat ik 170 stuks melkvee mag houden, inclusief het jongvee."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Samen met mijn broer [medeverdachte] ben ik eigenaar van een agrarisch bedrijf. Wij hebben samen de dagelijkse leiding."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 18 januari 2005 ging ik, verbalisant [verbalisant 1], met twee mensen van de AID en een dierenarts van de Gezondheidsdienst voor dieren naar het bedrijf van de gebroeders [achternaam verdachte] aan de [a-straat 1] te [plaats]. De controleurs van de AID controleerden het vee aan de hand van de stallijsten en de oormerken. Zij kwamen tot de conclusie dat de broers [achternaam verdachte] 139 stuks vee hadden die 2 jaar en ouder waren.
De broers mochten maar 100 stuks vee hebben van 2 jaar en ouder."
2.4. Aangezien de bewezenverklaring onder 1, voor zover behelzende dat de verdachte zonder daartoe verleende vergunning de in de tenlastelegging bedoelde inrichting in werking heeft gehad niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 maart 2010.