ECLI:NL:HR:2010:BK6947

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13538 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, die in 1964 is geboren en woonachtig is in [woonplaats]. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij financieel voordeel had genoten uit zijn strafbare activiteiten. Het Gerechtshof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 14.726,00, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze schatting niet begrijpelijk was zonder nadere motivering. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof dat het voordeel in zijn geheel aan de betrokkene moest worden toegerekend, niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel, vooral wanneer meerdere betrokkenen bij de feiten zijn betrokken.

Uitspraak

16 maart 2010
Strafkamer
nr. 07/13538 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 november 2007, nummer 21/002336-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is dat het door het Hof geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel geheel aan de betrokkene moet worden toegerekend.
2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 19 november 2007 (parketnummer 21-002221-06) terzake van onder meer "het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en onder C gegeven verbod" veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 14.726,00 (veertienduizend zevenhonderdenzesentwintig euro). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
De zolder van de woning was ingericht als hennepkwekerij. De hennepplanten zijn afgeknipt. Door de verbalisanten is waargenomen dat de kwekerij bestond uit 72 zogenaamde hydrobakken met ieder een capaciteit van zeven hennepplanten. Aldus is berekend dat in de hennepkwekerij 504 planten moeten hebben gestaan en zijn geoogst. Er is op de door raadsman van veroordeelde aangevoerde gronden, aanleiding te schatten dat er daadwerkelijk geen zeven maar gemiddeld vijf planten per bak zijn geoogst. Het hof zal uitgaan van 72 maal vijf planten, te weten 360 planten.
In het dossier zijn geen gegevens opgenomen op grond waarvan het aantal planten per vierkante meter is vast te stellen. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor een accurate schatting van de opbrengst per plant. Anders dan de raadsman heeft betoogd is niet aannemelijk geworden dat de oogstcyclus niet volledig is geweest.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] zijn op dat punt niet eenduidig. Het hof gaat uit van een volledige oogstcyclus en zal veiligheidshalve uitgaan van een opbrengst van 20 gram per plant.
De geschatte opbrengst per gram is € 2,30.
Aldus gaat het hof aan de opbrengstzijde uit van 360 x 20 x 2,30 = € 16.560,00.
Voor wat betreft de variabele kosten (inkoop plant en overige kosten per plant) en de afschrijvingskosten zal het hof de berekening van de raadsman volgen. Met de kosten van de elektriciteit zal geen rekening worden gehouden, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte deze kosten daadwerkelijk heeft moeten dragen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aldus becijferd:
Opbrengst: € 16.560,00
Inkoop en verzorging: 360 X 4,40€ 1.584,00
Afschrijving: € 250,00
Voordeel: € 14.726,00."
2.3. Deze schatting heeft het Hof ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"De zolder was ingericht als hennepkwekerij. Politieagenten zagen dat onlangs was geoogst. Er lagen 72 langwerpige bakken, met elk een capaciteit van zeven hennepplanten. In totaal waren er dus 504 planten grootgebracht."
b. een proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
"In de hennepkwekerij werden 504 afgeknipte hennepplanten aangetroffen.
Aannemelijk is dat er minimaal 1 keer geoogst is van de 504 hennepplanten en dat 1 plant 22 gram wiet oplevert.
Aannemelijk is dat de inkoopprijs van 1 hennepplant € 2,30 is."
2.4. Het Hof heeft geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 14.726,00 in zijn geheel aan de betrokkene moet worden toegerekend. Dit oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de kwalificatie van hetgeen ten laste van de betrokkene in de hoofdzaak bewezen is verklaard volgt dat de betrokkene de bewezenverklaarde feiten niet alleen heeft gepleegd (vgl. HR 8 december 2009, LJN BK0952).
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 maart 2010.