ECLI:NL:HR:2010:BK6943

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12953
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsmotivering in cassatie betreffende het voorhanden krijgen van gestolen goederen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een snorfiets en kozijnen, waarvan werd gesteld dat deze door misdrijf waren verkregen. De verdachte had op 2 februari 2006 te Ysselsteyn deze goederen in zijn bezit. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsvoering niet kon volgen dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de kozijnen door misdrijf waren verkregen. De door het Hof gegeven nadere bewijsmotivering werd als niet zonder meer begrijpelijk beschouwd. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissing over de bewezenverklaring en de hoogte van de opgelegde straf, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke bewijsmotivering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de vraag of iemand redelijkerwijs had moeten vermoeden dat goederen door misdrijf waren verkregen. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, omdat het de eisen aan de motivering van bewezenverklaring in strafzaken onderstreept.

Uitspraak

9 februari 2010
Strafkamer
nr. 07/12953
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 september 2007, nummer 20/003624-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissing ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde en wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het vijfde middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 voor zover betrekking hebbend op de kozijnen niet naar eis der wet met redenen is omkleed.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverkaard dat:
"hij op 02 februari 2006 te Ysselsteyn, een (snor)fiets (merk Saxonette, type Luxus) en een aantal kozijnen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
2.3.1. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik, [betrokkene 1], doe namens het bedrijf "[A]", waarvan ik mede-eigenaar ben, aangifte van diefstal, waarbij een aantal kozijnen werden weggenomen. De kozijnen stonden op het bedrijfsterrein, dat omheind is. De kozijnen werden tussen 15 november 2005 te 21.00 uur en 16 november 2005 te 07.00 vanaf dat terrein ontvreemd. Mijn echtgenoot heeft de diefstal ontdekt. De kozijnen zijn eigendom van het bedrijf."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 02/02/2006, vanaf omstreeks 14.15 uur, hebben wij een onderzoek ingesteld, waarbij het volgende is bevonden:
Uit onderzoek bleek dat de verdachte [verdachte] een stacaravan heeft staan op de camping, "[B]", gevestigd [a-straat 1], [plaats]. Verder was uit onderzoek gebleken dat zich vermoedelijk goederen in/bij de caravan van [verdachte] bevonden die vermoedelijk van diefstal afkomstig zijn. Hier op begaven wij verbalisanten ons naar deze camping alwaar wij op donderdag 2 februari 2006, omstreeks 14:15 uur, aankwamen. Wij begaven ons naar de caravan van [verdachte]. Tegen de in aanbouw zijnde veranda voor de caravan onder een groot plastic zeil troffen wij verbalisanten een drietal houten ramen aan met glas.
Uit een onderzoek ter plaatse door mij [verbalisant 2] gedaan bleek, dat deze 3 ramen (het hof begrijpt: c.q. kozijnen) vermoedelijk van diefstal afkomstig waren. (...).
Foto 5: De sticker/etiket die zich op een van de inbeslaggenomen ramen bevond.
Foto 6: De sticker/etiket die zich op een van de inbeslaggenomen ramen bevond.
Foto 7: De in beslag genomen ramen."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 18 juni 2007, voor zover inhoudende:
"Het klopt, dat ik op 2 februari 2006 te Ysselsteijn een snorfiets en kozijnen voorhanden heb gehad."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 juni 2007 heeft [verdachte] nog verklaard, dat als hij geweten had dat de kozijnen gestolen waren, hij de stickers die erop zaten en naar de herkomst leiden er af (had) gehaald.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt: naar het oordeel van het hof zijn het juist de stickers die op de kozijnen waren aangebracht, op grond waarvan [verdachte] redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de desbetreffende kozijnen door misdrijf verkregen goederen betrof. (...)"
2.4. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 24 is uiteengezet kan uit de bewijsvoering niet volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de kozijnen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen en is de door het Hof gegeven nadere bewijsmotivering niet zonder meer begrijpelijk.
2.5. Het middel slaagt.
3. Beoordeling van het tweede, het derde, het vierde en het zesde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 februari 2010.