ECLI:NL:HR:2010:BK6349

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00244
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977 en ten tijde van de betekening gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. S.M. Krans, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren naar twee jaren en tien maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling ook gekeken naar de middelen die door de verdachte zijn ingediend. Het eerste middel kon niet tot cassatie leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Het tweede middel, dat betrekking had op de bewezenverklaring die steunde op een verklaring van de verdachte als getuige in de strafzaak van een medeverdachte, faalde eveneens. De Hoge Raad oordeelde dat de verklaring van de verdachte, die deel uitmaakte van het dossier, wettig bewijs kon opleveren, waardoor het Hof vrijstond deze opgave tot het bewijs te doen meewerken.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

2 maart 2010
Strafkamer
Nr. 09/00244
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 2008, nummer 23/006192-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Krans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte de bewezenverklaring heeft doen steunen op een verklaring die de verdachte in de strafzaak van de medeverdachte als getuige heeft afgelegd.
3.2. Het Hof heeft de bewezenverklaring mede doen steunen op een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris inhoudende een verklaring van de verdachte, afgelegd als getuige in de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] welk proces-verbaal deel uitmaakte van het dossier in de zaak van de verdachte.
3.3. Het gaat hier om een elders dan ter terechtzitting gedane opgave van de verdachte in de zin van art. 341, tweede lid, Sv. Een dergelijk opgave kan tot het bewijs meewerken als daarvan uit enig wettig bewijsmiddel blijkt. Uit hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen volgt dat dat laatste hier het geval is, zodat, nu de korte inhoud van het desbetreffende proces-verbaal op de voet van art. 301 in verbinding met art. 415 Sv is meegedeeld, het het Hof vrijstond deze opgave tot het bewijs te doen meewerken. Het middel faalt derhalve.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 maart 2010.