ECLI:NL:HR:2010:BK6326

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02794 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interpretatie van artikel 13 van de Flora- en faunawet in relatie tot de strafbaarheid van het bezit van beschermde diersoorten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was vervolgd voor het bezit van beschermde diersoorten, in strijd met artikel 13 van de Flora- en faunawet. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een aantal fazanten, wat volgens de officier van justitie in strijd was met de wet. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet strafbaar was, omdat de wet niet correct was toegepast. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld hoe artikel 13 van de Flora- en faunawet moet worden geïnterpreteerd. Het hof had eerder geoordeeld dat de tekst van de wet, zoals gepubliceerd in het Staatsblad, leidend is. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de redactionele misslag in de wetgeving niet van invloed was op de strafbaarheid van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht voor de opgelegde geldboete. Uiteindelijk werd het beroep in cassatie verworpen, en bleef de veroordeling van de verdachte in stand.

Uitspraak

2 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/02794 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 5 februari 2008, nummer 20/003520-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.A.M. Verkuijlen, advocaat te Sint-Oedenrode, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping van een gevoerd verweer dat in de kern inhield dat de verdachte wordt vervolgd voor een feit dat niet strafbaar is.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 20 december 2005, te Sint Oedenrode, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk één of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse en/of beschermde uitheemse diersoort, te weten 215, althans een aantal fazanten, ten verkoop voorhanden en/of in voorraad heeft gehad en/of onder zich heeft gehad."
2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 13, eerste lid, Flora- en faunawet. Dat artikellid luidt volgens de in het Staatsblad (Stb. 1998, 402) gepubliceerde tekst als volgt:
"Het is verboden:
a. planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of
b. dieren behorende tot een niet beschermde uitheemse diersoort, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben."
2.4. Het middel stelt de vraag aan de orde hoe dit artikellid dient te worden gelezen. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"B2
Het hof stelt voorop dat bij de weergave van artikel 13 van de Flora- en faunawet richtinggevend is de wettekst, zoals deze officieel is gepubliceerd en afgedrukt in het Staatsblad.
B3
Het eerste lid van art. 13 Flora- en faunawet, zoals afgedrukt in Stb 1998, 402, luidt:
Het is verboden:
a. planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of
b. dieren behorende tot een niet beschermde uitheemse diersoort, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.
Artikel 1 van het Besluit van 12 december 2001 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van een aantal artikelen van de Flora- en faunawet (...), zoals afgedrukt in Stb 2001, 656, luidt, voor zover van belang:
De artikelen (...) 13, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, van de Flora- en faunawet treden in werking met ingang van 1 april 2002.
B4
Tot de Kamerstukken betreffende de totstandkoming en inwerkingtreding van de Flora- en faunawet behoort een brief van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, gedateerd 9 februari 2001 (Kamerstukken II, 2000/2001, 23 147, nr. 127) waarin is uiteengezet dat de Europese Commissie de Nederlandse regering heeft verzocht art. 13, eerste lid, onder b, Flora- en faunawet niet in werking te laten treden wegens strijd met het vrije verkeer van goederen. De Commissie heeft, aldus deze brief, vastgesteld dat de uitbreiding van de verbodsbepalingen ten aanzien van niet bedreigde uitheemse diersoorten als opgenomen in art. 13, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet niet geschikt, niet noodzakelijk en niet evenredig is ter bescherming van het leven van dieren.
Ten aanzien van art. 13 Flora- en faunawet is in deze brief van de Staatssecretaris opgemerkt:
"De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen. In artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen voor het bezit, vervoer en de handel van beschermde inheemse en uitheemse dier- en plantensoorten. Artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet breidt deze verbodsbepalingen uit tot niet beschermde uitheemse diersoorten."
B5
Naar het oordeel van het hof wijst reeds de tekst van artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, zoals afgedrukt in het Staatsblad, uit dat er een misslag van redactionele aard is opgetreden. Het gestelde in de aanhef en onder a is zinledig, indien het niet gevolgd wordt door hetgeen - zoals in het Staatsblad afgedrukt - onder b volgt na het woord "diersoort". De hiervoor genoemde brief van de Staatssecretaris bevestigt dat het eerste lid van artikel 13 Flora- en faunawet aldus gelezen dient te worden, dat de daar omschreven gedragingen verboden zijn indien zij betrekking hebben op hetzij de planten of dieren genoemd onder a, hetzij de dieren genoemd onder b. Na "b. dieren behorende tot een niet beschermde uitheemse diersoort" had derhalve een nieuwe regel moeten aanvangen".
2.5. Het Hof heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat art. 13, eerste lid, Flora- en faunawet aldus moet worden gelezen:
"Het is verboden:
a. planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of
b. dieren behorende tot een niet beschermde uitheemse diersoort,
te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben."
2.6. Het middel, dat in navolging van het gevoerde verweer een andere lezing van die bepaling voorstaat, faalt dus.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 2.000,- en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 2 maart 2010.