ECLI:NL:HR:2010:BK6159
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vordering benadeelde partij in cassatie na vernietiging door de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 08/01321. De zaak betreft een vordering van een benadeelde partij die zich in het hoger beroep opnieuw in het geding heeft gevoegd na een eerdere vernietiging van een arrest door de Hoge Raad. De benadeelde partij had een vordering ingediend ter hoogte van € 2.250,-, maar het Hof had in zijn uitspraak geen beslissing genomen over deze vordering. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op grond van de artikelen 335 en 361, vierde lid, in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verplicht was om een met redenen omklede beslissing te nemen over de vordering van de benadeelde partij. Aangezien de bestreden uitspraak deze beslissing ontbeert, kon deze niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar verwierp het beroep voor het overige. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem om de vordering van de benadeelde partij opnieuw te beoordelen in het kader van het bestaande hoger beroep. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling, omdat het bevestigt dat de benadeelde partij recht heeft op een beslissing over haar vordering, ook na een eerdere vernietiging van een arrest.