ECLI:NL:HR:2010:BK6146

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00476
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en betrouwbaarheid van fotoherkenning in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, was beschuldigd van het bedreigen van verbalisanten tijdens Koningendag in Amsterdam op 30 april 2005. De bewijsvoering was voornamelijk gebaseerd op de herkenning van de verdachte door verbalisanten aan de hand van een foto. De verdediging voerde aan dat deze herkenning niet voldeed aan de eisen van betrouwbaarheid en dat het bewijs niet gebruikt had mogen worden. Het Hof had dit verweer verworpen, met de overweging dat de herkenning door de verbalisanten niet in strijd was met de beginselen van een eerlijke procesvoering. De Hoge Raad oordeelde dat het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek niet van toepassing was op de situatie van fotoherkenning zoals in deze zaak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze met vier maanden en drie weken. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een verdere vermindering van de gevangenisstraf met vijf maanden. De overige middelen tot cassatie werden verworpen.

Uitspraak

9 februari 2010
Strafkamer
nr. 08/00476
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 januari 2008, nummer 23/003674-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat de resultaten van de fotoherkenning niet voor het bewijs had mogen worden gebruikt ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft verworpen.
2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft in hoger beroep bij pleidooi aangevoerd dat de verdachte van hetgeen hem onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, moet worden vrijgesproken op de grond dat het bewijs voor deze feiten volledig steunt op de herkenning van de foto van verdachte door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], terwijl die herkenningen niet voldoen aan daaraan te stellen eisen en onbetrouwbaar zijn. De verdediging heeft daartoe gesteld hetgeen in de pleitnotities dienaangaande is weergegeven.
Ten aanzien van dit verweer wordt het volgende overwogen.
Het hof stelt voorop dat niet in het algemeen kan worden gezegd dat het bewijs uit een opsporingsconfrontatie, waarbij een tot dan toe niet bekende verdachte uit de fotoselectie wordt gehaald of herkend, onbetrouwbaar is en niet als overtuigend bewijs kan worden aangemerkt, indien deze confrontaties niet volgens de eisen van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek hebben plaatsgevonden, nu immers de wettelijke eisen als bedoeld in de artikelen 61a, 62 en 76 van het Wetboek van Strafvordering en de eisen ingevolge het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (staatsblad 2002, 46) waaraan een bewijsconfrontatie dient te voldoen, niet onverkort ook gelden voor de opsporingsconfrontatie waarvan in casu sprake is. Het hof is het met de raadsman eens dat het in het algemeen wel aanbeveling verdient dat deze regels in acht worden genomen ook bij de opsporingsconfrontatie.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van die herkenning overweegt het hof voorts als volgt. Verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op 11 mei 2005 en op 15 november 2005 tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd over het optreden van verdachte op 30 april 2005 tijdens Koningendag in Amsterdam.
[verbalisant 3], die persoonlijk contact heeft gehad met de verdachte die dag, heeft daarover verklaard dat hij binnen de groep personen die hem en zijn collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die dag belaagden, een man zag staan die duidelijk een leidersrol vervulde. Deze man, aldus [verbalisant 3] bij de rechtercommissaris, was niet de enige die stond te schreeuwen, maar wel de ergste. Hij was in ieder geval de oudste van de groep waarin hij stond. Hij stond op twee meter afstand van hem vandaan. Verbalisant [verbalisant 3] heeft verder verklaard dat hij hoorde en zag dat deze man de anderen aanspoorde om hen, verbalisanten, aan te vallen en toen hij deze man daarop wilde aanspreken, deze man op hem is afgelopen en hem van zeer korte afstand verbaal ernstig heeft bedreigd. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren beiden dat zij hebben gezien en gehoord dat [verbalisant 3] een gesprek voerde met deze man.
Later ziet verbalisant [verbalisant 1] dat een groep personen flessen gooit naar de politiebus waar hij in zit. Hij heeft verklaard dat hij de personen in deze groep herkent als dezelfde groep die hen eerder die dag op het Rembrandtsplein ook had belaagd. Vóór deze groep ziet hij een man staan die hij herkent als de man die eerder die dag verbalisant [verbalisant 3] had bedreigd. Deze man staat vooraan in de groep op een afstand van ongeveer vijf meter van de bus waarin verbalisant [verbalisant 2] zich bevindt en gooit met een fles in de richting van de politiebus.
Vervolgens verklaren deze drie verbalisanten dat zij op 11 mei 2005 via het politie-informatie systeem genaamd Amazone Veelplegersysteem, zoeken naar foto's van hooligans die hen op 30 april 2005 hadden belaagd en collega [verbalisant 3] bedreigd. Zij herkennen daarbij [verdachte] als de man die op 30 april 2005 verbalisant [verbalisant 3] had bedreigd en die met een fles had gegooid naar de politiebus. Zij herkennen [verdachte] op de foto voor "de volle honderd procent" aan zijn gezicht en aan zijn gelaatstrekken, aldus verbalisanten.
Bij gelegenheid van hun verhoor bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken op 15 november 2005 hebben verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voorts nog ieder voor zich verklaard - kort en zakelijk weergegeven - dat zij op het moment dat de foto van de verdachte op het computerscherm verscheen, zij alle drie meteen zeiden: "dat is hem". Er was daarbij geen enkele twijfel, aldus verbalisant [verbalisant 1]. Het was een 100% herkenning en dat gold ook voor de anderen, aldus verbalisant [verbalisant 2]. [verbalisant 3] verklaart dat hij bij het zien van de foto van verdachte deze man voor 100% herkende als de man die tegenover hem had gestaan en had bedreigd.
De hiervoor geschetste gang van zaken acht het hof niet onbehoorlijk en is deze naar zijn oordeel geenszins in strijd met de beginselen van een eerlijke procesvoering. Hoewel verbalisanten gezamenlijk naar de foto's hebben gekeken, betrof het immers bij alle drie een onmiddellijke en afzonderlijke herkenning op het moment dat de foto van de verdachte op het computerscherm verscheen. Daarbij komt dat het een 100% herkenning is door verbalisanten, die in het algemeen vanwege hun opleiding en hun functie getraind zijn in het herkennen van personen. Aldus de betwiste herkenningen met inachtneming van de nodige behoedzaamheid beziend, heeft het hof de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 1] en [verbalisant 2], zoals tot het bewijs gebezigd, gewogen en betrouwbaar geoordeeld.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."
2.3. Artikel 1 van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (Besluit van 22 januari 2002, Stb. 2002, 46; hierna: het Besluit) luidt onder meer als volgt:
"In dit besluit wordt verstaan onder:
(...)
c. confrontatie: een onderzoek waarbij het uiterlijk van een verdachte door een getuige wordt geobserveerd om vast te stellen of de verdachte door deze persoon wordt herkend als betrokkene bij een strafbaar feit;
(...)"
2.4. De Nota van Toelichting bij het Besluit houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 1
In dit artikel wordt een aantal begrippen uit het besluit nader gedefinieerd.
(...)
Onderdeel c. De hier nader omschreven confrontatie wordt in de praktijk ook wel aangeduid als de bewijsconfrontatie. Het betreft hier een algemene definitie van de confrontatie. De confrontatie kan zowel enkelvoudig als meervoudig worden uitgevoerd. De definitie heeft alleen betrekking op de confrontatie in persoon. (...)"
2.5. Het gaat hier om de herkenning door de verbalisanten van de verdachte aan de hand van een foto als een van de betrokkenen die de genoemde verbalisanten zou hebben belaagd en een van hen zou hebben bedreigd. Anders dan het middel in navolging van het verweer tot uitgangspunt neemt, ziet het Besluit niet op een dergelijke "fotoconfrontatie". Het Hof heeft het verweer dus terecht verworpen.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 februari 2010.