2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Zaak A (parketnummer 18/030478-02)
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 4 maart 2003 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], wachtmeester eerste klasse van de Koninklijke Marechaussee, ingedeeld bij het Interregionaal Fraude Team Noord Nederland, en [verbalisant 2], brigadier van Politie Friesland, ingedeeld bij het Bovenregionaal Recherche Team Noord (p. 580 e.v. van een dossier, nummer 15052003.1000.4277/4051, d.d. 30 juni 2003 op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] voornoemd, [verbalisant 3], opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, en [verbalisant 4], ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Vanaf 1 januari 2000 werden door de zeven bedrijven waarvan ik eigenaar was magazines uitgegeven. Door het bedrijf [B] werd [...] uitgegeven. Dit kwam in tegenstelling tot wat er in de colofon stond gemiddeld ongeveer 5 keer per jaar uit. Ook de oplage in de colofon was niet juist. Daar stond in vermeld het aantal van 2600 stuks. Ik heb ongeveer per keer een 500-tal exemplaren laten maken en verspreiden. Ik gebruikte daar losse omslagvellen voor en losse binnenwerken. De exemplaren werden door [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) samengesteld. Omslag nummer [...] kon per jaar wel drie keer worden uitgegeven met een verschillende binnenkant. [D] had het magazine [...]. Voor mijn tijd was dit het blad [...]. Hierover kan ik hetzelfde zeggen als over het magazine [...]. In de colofon staat 2500 stuks. Adviesbureau [C] had het magazine [...]. De oplage in de colofon was 2700 stuks. Qua verspreiding geldt hetzelfde als bij de [...] en [...]. [E] had het magazine [...]. Dit blad werd ongeveer twee keer per jaar verspreid, als het magazine weer vol was met advertenties. In de colofon stond dan wel de oplage vermeld van 2500 stuks. Ik verspreidde ongeveer 500 stuks per keer. Aan dit magazine voegde ik, dan wel [betrokkene 1], nogal eens oude binnenwerken toe. Dit met de bedoeling het magazine voller en dikker te laten lijken. Deze oude binnenwerken hadden wij nog liggen van de periode vóór 2000. Er werden niet zoveel exemplaren gedrukt en verspreid als in de colofon was vermeld, omdat het dan veel te duur werd. Vanaf 1 januari 2000 werden de magazines verspreid door [betrokkene 3] uit [plaats]. [Betrokkene 3] stuurde de facturen naar mijn bedrijven. Op die facturen stond het aantal drukwerken vermeld dat verspreid zou zijn. Er stonden altijd aantallen van om en nabij 2500 stuks. Dit terwijl er maar 500 stuks gedrukt en verspreid werden. Ik wilde dat in de factuur een oplage van circa 2500 stuks was vermeld, omdat ik aan de klant wilde laten zien dat ik daadwerkelijk een verspreiding deed. Indien een klant er om vroeg kon ik de klant dus een kopie van deze factuur laten zien. [Betrokkene 3] kreeg van mij de tekstinhoud van elke factuur op een kladpapiertje aangeleverd. Ik bepaalde dus de inhoud van de factuur. De facturen zijn dus valselijk opgemaakt.
2. Een proces-verbaal, nr. 10122002.0925.2377, d.d. 10 december 2002 op ambtsbelofte, respectievelijk ambtseed opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier van regiopolitie Drenthe, district Zuid-West, en [verbalisant 6], wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, beiden tevens rechercheur Bovenregionaal Rechercheteam Noord-Nederland (p. 630 e.v. van het onder 1. genoemde dossier) inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Na 9 januari 2002 vond er geen volledige verspreiding meer plaats van de magazines met advertenties die door de bedrijven in [plaats] werden uitgegeven. Het bedrijf van [betrokkene 3], dat heette toen [F], was failliet gegaan. Vanaf die datum tot op vandaag ben ik door [verdachte] opgezadeld met het verspreidingsprobleem. Ik ben mij er van bewust dat wij vanaf januari 2002 niet voldeden aan het verspreidingscriterium waarvoor de klant ons betaalde. Ik kreeg echter van [verdachte] opdracht om dit op voornoemde wijze te regelen. Tevens realiseer ik mij dat [verdachte] hierdoor meer winst heeft gemaakt. De klanten betaalden het volledige bedrag, maar de drukkosten en de verspreidingskosten vielen grotendeels weg.
3. Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 11 december 2002 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7], hoofdagent van politie, lid van het Bovenregionaal rechercheteam Noord-Nederland, en [verbalisant 1] voornoemd (p. 633 e.v. van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Begin januari 2002 kwam [verdachte] naar mij toe met de handgeschreven brieven die zijn genummerd 11 (hof: p. 368 dossier) en 14 (hof: p. 372 dossier). Ik kreeg van hem opdracht om deze uit te werken op de computer. [Verdachte] zat naast mij toen ik de brieven tikte. Omdat [betrokkene 3] van ons verspreidingsbureau onvindbaar was volgens [verdachte], en hij administratieve formulieren moest hebben voor de rechtszaak tegen [A] vertelde hij mij dat wij dat dan zelf maar moesten maken. Ik typte zijn handgeschreven brieven en printte het uiteindelijk op het [...] papier af dat wij reeds in ons bezit hadden. Met de brief op [...]-papier deden wij voorkomen dat het verspreidingsbureau voldaan had aan de verspreidingscriteria van onze bedrijven terwijl dit niet zo was. Dit alles was erop gericht om de civiele procedure tegen [A] niet te verliezen. [A] betichtte ons van geen verspreiding. Van [verdachte] kreeg ik in januari 2002 de opdracht om voor de verspreiding te zorgen. Ik heb geprobeerd deze opdracht uit te voeren, maar met de middelen die ik ter beschikking had, kon ik bij lange na niet aan de verspreidingscriteria voldoen. In een gesprek met [verdachte] deelde hij mij mede dat dit hem er niet toe deed en dat dit veel te duur zou worden. Niemand zou merken dat het verspreidingsaantal minder werd.
4. Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 11 december 2002 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 8], opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee en lid van het Bovenregionaal rechercheteam Noord-Nederland, en [verbalisant 4] voornoemd, (p. 645 e.v. van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
U toont mij een rekening van [...]. Het betreft een door [verdachte] bewerkte rekening. Er staan aantekeningen op die hij mij heeft gedicteerd en ik heb die aantekeningen gemaakt. Ik heb dat gedaan in februari of maart 2002. De bedoeling hiervan was dit zo uit te werken dat het gebruikt kon worden voor een proces van ons bedrijf [H].
[Verdachte] haalde de benodigde informatie uit de processtukken en ik verwerkte deze informatie op de factuur. Ik maakte een nieuwe factuur die gebruikt werd om in het proces als originele factuur te worden gebruikt. Ik ging als volgt te werk. Ik typte de tekst met de door [verdachte] aangebrachte verbeteringen uit. Ik maakte eerst een proef en paste deze op het briefpapier. Als het paste, draaide ik de rekeningen uit op het originele briefpapier van [...]. Ik maakte zodoende drie verschillende rekeningen. Deze rekeningen zijn door mij aan [verdachte] gegeven. Ik weet dat deze rekeningen later zijn gebruikt in een rechtszaak.
U toont mij een verklaring van [...] uit [plaats]. Het betreft een verklaring voor [D] d.d. 11 maart 2002 betreffende de verspreiding van [...] nr. 16 (opmerking hof: deze brief is opgenomen als p. 393 in het dossier). Er wordt hier verklaard dat er 2590 exemplaren verspreid zijn. Er staat een handtekening onder in rood van [betrokkene 3], Ik heb deze handtekening geplaatst, in opdracht van [verdachte]. Het is meerdere keren voorgekomen dat ik getekend heb voor [betrokkene 3]. Dit was dan op een verklaring van [...] of [...]. Uit zo'n verklaring zou dan blijken dat er een verspreiding had plaatsgevonden. Dit zijn valse verklaringen.
5. Een proces-verbaal van getuige-verhoor, d.d. 9 december 2002 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] voornoemd (p. 518 e.v. van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben in dienst van het bedrijf [B]. In de loop van 2000 ben ik in loondienst aangenomen. [Verdachte] is mijn leidinggevende. Ik werkte voor alle zeven bedrijven van [verdachte]. Het gaat er allemaal niet zo aan toe als het in de acquisitieverkoop hoort. Bij drukkerij [G] worden de bewijsexemplaren gedrukt, meer niet. Er wordt niet verspreid.
Ik was mij er terdege bewust van het feit dat ik met oplichting bezig was. Als je advertenties verkoopt, moet je wel verspreiden. Dat gebeurde dus niet. In de uitgaven van deze zeven bedrijven staat vermeld dat de oplage 2500 stuks zou zijn. Dat is nooit aan de orde geweest.
Zaak B (parketnummer 18/673104-05). feit 5
(...)
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 6 maart 2003 op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden voornoemd, (p. 600 e.v. van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
U toont mij de stukken die onder nummer 11, 13, 14, 16 en 35 inbeslaggenomen zijn. Ik verklaar u dat ik deze brieven zelf opgemaakt heb op blanco briefpapier van [...] c.q. [...]. Het kwam voor dat ik een brief opmaakte op [...] c.q. [...] papier waarop ik verwoordde dat er daadwerkelijk 2500 stuks waren verspreid, terwijl ik wist dat er geen verspreiding van 2500 stuks had plaatsgevonden. Bij elke brief die ik opmaakte op [...] c.q. [...] papier werd de naam [betrokkene 3] vermeld. Echter, ik of [betrokkene 1] zette dan de handtekening met de naam [betrokkene 3] of [...].
12. Het onder 3. genoemde proces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
In 2001 is [A] een rechtzaak begonnen. Een van de klachten was dat zij geen magazines ontvangen hadden. Het is mogelijk dat er een enveloppe met de tekst gerechtelijke stukken in mijn tas bij de fouillering zit.
U toont mij een enveloppe met de tekst 'ambtelijk stuk' (uit zwarte leren tas fouillering). Dit is de envelop waarover ik zojuist verklaarde. U toont mij de inhoud van deze envelop.
• Een handgeschreven brief, geadresseerd aan [H] te [plaats], op naam van [betrokkene 3], d.d. 07 januari 2002 met daarop een geel memo met tekst: op [...]-papier (11).
• Bovengenoemde getypte weergave, nu geprint op officieel [...]-papier (13).
• Een handgeschreven brief, geadresseerd aan [B] te [plaats], afgesloten met de naam [betrokkene 3], d.d. 09 januari 2002 met daarop een geel memo met tekst: op [...] papier (14).
• Bovengenoemde getypte weergave, nu geprint op officieel [...]-papier (15).
Over deze stukken verklaar ik u het volgende. Begin januari 2002 kwam [verdachte] naar mij toe met de handgeschreven brieven die zijn genummerd 11 (hof: p. 368 dossier) en 14 (hof: p. 372 dossier). Ik kreeg van hem opdracht om deze uit te werken op de computer. [Verdachte] zat naast mij toen ik de brieven tikte. Omdat [betrokkene 3] van ons verspreidingsbureau onvindbaar was volgens [verdachte], en hij administratieve formulieren moest hebben voor de rechtszaak tegen [A] vertelde hij mij dat wij deze dan zelf maar moesten maken. Ik typte zijn handgeschreven brieven en printte deze uiteindelijk op het [...] papier dat wij reeds in ons bezit hadden. Met de brief op [...]-papier deden wij voorkomen dat het verspreidingsbureau voldaan had aan de verspreidingscriteria van onze bedrijven terwijl dit niet zo was. Dit alles was erop gericht om de civiele procedure tegen [A] niet te verliezen. [A] betichtte ons van geen verspreiding.
U confronteert mij met de tekst die ik heb opgetypt in opdracht en in aanwezigheid van [verdachte] (stukken 11 tot en met 17). Ik typ daarin dat de verspreidings- en koeriersdiensten [...] de bovengenoemde bladen iedere maand verspreid hebben in een oplage van ongeveer 2550 stuks. Ik wist dat deze tekst niet conform de waarheid was. De bladen werden maar 6 à 7 maal per jaar verspreid en na januari 2002 in een veel kleinere oplage. [Verdachte] had dit zo geschreven dus zo moest ik het uitwerken. Dit heb ik dan ook gedaan.
13. Het onder 4. genoemde proces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Het is meerdere keren voorgekomen dat ik getekend heb voor [betrokkene 3]. Dit was dan op een verklaring van [...] of [...]. Uit zo'n verklaring zou dan blijken dat er een verspreiding had plaatsgevonden. Dit zijn valse verklaringen. Ik weet dat ook [verdachte] zelf handtekeningen heeft geplaatst voor [betrokkene 3]. U toont mij een kopie van een verklaring van [...], d.d. 15 mei 2001. Het gaat over de verspreiding van werkwijzer editie 14 (opmerking hof: het betreft de als bewijsmiddel 8 opgenomen kopie van een brief)
- Hier staat de handtekening die door [verdachte] is geplaatst. Ik herken de handtekening aan het handschrift.
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 4 maart 2003 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden voornoemd (p. 262 van het onder 1. genoemde dossier), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3], respectievelijk als opmerking van één van de verbalisanten:
Ik heb koeriersdiensten verricht voor de bedrijven van [verdachte]. Aanvankelijk onder de naam [...] koeriersdienst, later onder de naam [...].
U laat mij een getypte brief zien gemaakt op het briefpapier van [...] (opmerking verbalisanten: dit formulier is voorzien van inbeslagnamenummer 16). Ik heb de tekst gelezen en ik kan u vertellen dat ik deze brief niet heb opgemaakt. Het lettertype van de getypte tekst komt niet overeen met het lettertype dat ik zelf gebruikte voor mijn facturen. Ik heb nooit zo'n verklaring opgemaakt voor [verdachte]. U laat mij een handgeschreven brief lezen (opmerking verbalisanten: dit formulier is voorzien van inbeslagname nummer 14). Ik zie dat de tekst dezelfde is als de getypte tekst op het [...]papier dat u mij zojuist liet zien. Ik kan u zeggen dat dit niet mijn handschrift is en dat ik deze brief nooit geschreven heb. Ik herken het handschrift wel. Het is het handschrift van [verdachte]."