ECLI:NL:HR:2010:BK5627

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02762 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter inzake WWB-uitkering en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2010 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. S. van Oers, had een vonnis ontvangen dat hem veroordeelde tot een taakstraf wegens het niet volledig verstrekken van benodigde gegevens met betrekking tot zijn recht op een WWB-uitkering. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen, dat op 16 december 2008 het bezwaar van de aanvrager gegrond had verklaard. Dit besluit hield in dat de aanvrager, die tijdelijk in Heerlen verbleef voor mantelzorg, niet in strijd had gehandeld met de inlichtingenverplichting zoals opgelegd door de WWB.

De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager zijn klantmanager steeds op de hoogte had gehouden van zijn situatie en dat er geen sprake was van opzet of nalatigheid. De verklaring van de klantmanager, die stelde dat de aanvrager te goeder trouw was, werd als cruciaal beschouwd. De Hoge Raad concludeerde dat, indien deze informatie eerder bekend was geweest, het vonnis van de Politierechter mogelijk anders zou zijn uitgevallen. Daarom verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening gegrond en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting en de omstandigheden waaronder deze kan worden nageleefd. De Hoge Raad heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis geschorst, wat betekent dat de aanvrager niet langer onder de gevolgen van de veroordeling hoeft te lijden totdat de zaak opnieuw is beoordeeld.

Uitspraak

26 januari 2010
Strafkamer
nr. 09/02762 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 13 november 2008, nummer 05/900427-07, ingediend door mr. S. van Oers, advocaat te Nijmegen, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk niet volledig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking", gepleegd in de periodes van 1 maart 2006 tot en met 19 april 2007 en van 4 september 2007 tot en met 1 maart 2008, veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat, nadat het vonnis is gewezen, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: het College) bij besluit van 16 december 2008 het bezwaarschrift van de aanvrager gegrond heeft verklaard.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijk-verklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. De aanvrage steunt in het bijzonder op het besluit van het College van 16 december 2008 waarin ten aanzien van de door de Politierechter bewezenverklaarde periodes op basis van nader onderzoek is beslist tot gegrondverklaring van het bezwaar van de aanvrager. Die beslissing houdt in, voor zover hier van belang:
"Wij hebben besloten uw bezwaar gegrond te verklaren, in die zin dat het besluit tot intrekking van uw recht op een WWB-uitkering over de periode van 1 maart 2006 tot en met 18 april 2007 en 5 september 2007 tot en met 29 februari 2008 wordt herroepen, aangezien u op grond van (bij uw klantmanager bekende) familie-omstandigheden gedurende deze periode tijdelijk niet in Nijmegen, maar in Heerlen het merendeel van de week uw verblijfplaats had; er is bij nader inzien geen sprake van schending van de inlichtingenverplichting ex artikel 17 lid 1 WWB, op grond waarvan het recht op een WWB-uitkering in het geding is, aangezien u uw klantmanager steeds van de actuele omstandigheden/ situatie rondom uw (tijdelijk) feitelijk verblijf op de hoogte hebt gesteld; derhalve vervalt ook de rechtsgrond ten aanzien van de vastgestelde vordering ad € 20.245,78.
(...)
Naar aanleiding van uw bezwaar overwegen wij het volgende:
- Desgevraagd heeft uw klantmanager verklaard dat u vanaf 1 maart 2006 correct heeft doorgegeven dat u vanwege omstandigheden veel tijd bij uw moeder in Heerlen moest doorbrengen. De situatie met uw moeder (en met de hulpverlening aan uw moeder aldaar) was zodanig dat uw structurele aanwezigheid en begeleiding daarbij onontbeerlijk waren.
- Wij stellen ons op het standpunt dat u in de periode welke hier ter beoordeling staat weliswaar het grootste gedeelte van de week in Heerlen uw verblijfplaats had, maar dat dit bij uw klantmanager bekend was. Zij heeft in een gesprek met u op
19 april 2007 laten weten dat het mogelijk is dat u toestemming vraagt voor mantelzorg ten behoeve van uw moeder. Vervolgens heeft u hiervoor formeel toestemming gekregen tot en met de datum dat uw moeder in een verpleeghuis is opgenomen (t/m 3 september 2007).
- Uw klantmanager meent dat u volkomen te goeder trouw bent geweest ten aanzien van uw feitelijke verblijfplaats vanaf 1 maart 2005 tot 1 maart 2008 (datum blokkering WWB-uitkering). Zij is er van overtuigd dat u niet heeft geweten dat het consequenties zou hebben voor uw uitkering wanneer u niet het merendeel van uw tijd in Nijmegen verblijft. U ging er vanuit dat het voldoende zou zijn dat u uw klantmanager telefonisch op de hoogte bleef houden van de situatie rondom uw moeder.
- Pas toen u via uw klantmanager hoorde dat het mogelijk was om toestemming te vragen voor mantelzorg buiten de gemeente als (familie)omstandigheden dit rechtvaardigen, heeft u hiervan direct gebruik gemaakt. Als u dat eerder had gevraagd, zou u zeker vanaf de ingangsdatum van de uitkering toestemming hebben gekregen, zo heeft uw klantmanager desgevraagd verklaard, aangezien de dementie van uw moeder en alle daaruit voortvloeiende problemen al bestaan sinds de aanvang van uw WWB-uitkering (1 maart 2006)."
4.3. Het College heeft de gegrondverklaring van het bezwaar gebaseerd op de verklaring van de klantmanager van de aanvrager. Die verklaring hield in dat de aanvrager zijn "klantmanager steeds van de actuele omstandigheden/situatie rondom [zijn] (tijdelijk) feitelijk verblijf op de hoogte (...) [heeft] gesteld" en dat hij "er van uit (ging) dat het voldoende zou zijn dat [hij zijn] klantmanager telefonisch op de hoogte bleef houden van de situatie rondom [zijn] moeder". In die verklaring ligt besloten dat de aanvrager - anders dan hem werd verweten - wel de juiste inlichtingen heeft verstrekt en hij de op hem rustende inlichtingenplicht als bedoeld in art. 227b Sr niet heeft verzaakt. Niet aannemelijk is dat die verklaring destijds tot de stukken van het geding behoorde. Daarom valt aan de inhoud daarvan, mede gelet op de overige inhoud van het dossier, het ernstig vermoeden te ontlenen dat de Politierechter, ware deze daarmee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 13 november 2008;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 26 januari 2010.