ECLI:NL:HR:2010:BK4933

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02574
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen niet-ontvankelijkheid in pachtzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van [eiseres] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem. De zaak betreft een pachtovereenkomst waarbij [eiseres] schadevergoeding vorderde van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) wegens schending van de pachtovereenkomst. De Staat had [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, pachtkamer, met het verzoek om een eerder vonnis te herroepen en [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] in conventie en reconventie afgewezen, waarna [eiseres] hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft het vonnis van de pachtkamer bekrachtigd, waarop [eiseres] cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat op grond van artikel 134 van de Pachtwet arresten van de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem niet vatbaar zijn voor cassatie. De Hoge Raad bevestigde eerdere uitspraken waarin werd gesteld dat de op 1 september 2007 in werking getreden procesrechtelijke bepalingen voor pachtzaken geen gevolgen hebben voor rechtsmiddelen in reeds lopende procedures. Aangezien de procedure betreffende de pachtovereenkomst al vóór deze datum was gestart, kon [eiseres] niet in haar cassatieberoep worden ontvangen.

De Hoge Raad verklaarde [eiseres] niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep en veroordeelde haar in de proceskosten van het geding in cassatie, die tot op dat moment zijn begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid in cassatiezaken, vooral in het kader van pachtzaken.

Uitspraak

29 januari 2010
Eerste Kamer
08/02574
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Staat heeft bij exploot van 18 mei 2006 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, pachtkamer, en gevorderd, kort gezegd, het op 25 juni 2002 door de Pachtkamer onder rolnummer 253984/02-641 tussen partijen gewezen vonnis te herroepen en, na herroeping van dat vonnis, [eiseres] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze haar te ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg, het eerste geding tot herroeping en het onderhavige herroepingsgeding.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, de Staat te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 475.974,91, met rente en kosten.
De pachtkamer heeft bij vonnis van 14 februari 2007 in conventie en reconventie de vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Nadat partijen hun zaak hebben doen bepleiten heeft het hof bij arrest van 25 maart 2008 het vonnis van de pachtkamer bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staat heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep, althans tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. D. Stoutjesdijk, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Naar hiervoor onder 1 is vermeld, heeft [eiseres] - in de door de Staat bij exploot van 18 mei 2006 voor de rechtbank te 's-Gravenhage, pachtkamer, aanhangig gemaakte procedure tot herroeping van een eerder tussen partijen gewezen vonnis van de pachtkamer van die rechtbank - in reconventie gevorderd dat de Staat zal worden veroordeeld tot betaling van € 475.974,91, met rente en kosten. De rechtbank heeft de vorderingen in conventie en reconventie afgewezen en het hof heeft in het door [eiseres] ingestelde hoger beroep het vonnis bekrachtigd.
3.2 [Eiseres] heeft aan haar vordering in reconventie ten grondslag gelegd dat zij schade heeft geleden doordat zij het ten processe bedoelde, door haar van de Staat gepachte, perceel niet heeft kunnen gebruiken als gevolg van het door de Staat niet behoorlijk nakomen van op hem uit hoofde van de pachtovereenkomst rustende verplichtingen. Aldus is de vordering van [eiseres] betrekkelijk tot een pachtovereenkomst als bedoeld in art. 128, aanhef en onder a, in verbinding met art. 130 Pachtwet.
3.3 Ingevolge art. 134 Pachtwet zijn arresten en beschikkingen van de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem niet vatbaar voor cassatie. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraken van 19 december 2008 (nr. 08/00239, LJN BG3714, NJ 2009, 22) en 11 september 2009 (nr. 08/04390, LJN BI6942) hebben de op 1 september 2007 in werking getreden procesrechtelijke bepalingen voor pachtzaken (art. 1019j-1019v Rv.), waarin cassatieberoep niet is uitgesloten, geen gevolg voor eventuele rechtsmiddelen in voordien al lopende procedures.
In de onderhavige, per 1 september 2007 reeds lopende, procedure betreffende een pachtovereenkomst heeft de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem derhalve in hoogste instantie geoordeeld. [Eiseres] kan dus niet in haar cassatieberoep worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 januari 2010.