ECLI:NL:HR:2010:BK4797
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1956 en woonachtig te Lelystad, was als bestuurder van Stichting [A] (later Stichting [B]) aangeklaagd voor het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen, wat leidde tot een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. De verdachte had in de periode van 1 januari 1999 tot en met 8 augustus 2000 geen adequate administratie gevoerd, wat resulteerde in de faillietverklaring van de stichting op 4 oktober 2000. De advocaat van de verdachte, mr. K.N. Holtrop, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waar de Advocaat-Generaal Knigge tot vernietiging van de bestreden uitspraak heeft geconcludeerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het handelen 'ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers' niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kon volgen. De Hoge Raad benadrukte dat voor het bewijs van opzet ten minste vereist is dat de handeling van de verdachte een aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Aangezien de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd, vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat andere aspecten van de zaak niet verder worden behandeld. Dit arrest is van belang voor de uitleg van de vereisten voor opzet in het kader van bedrieglijke verkorting van schuldeisers.