ECLI:NL:HR:2010:BK4459

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01902
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg polisbepalingen kredietverzekering en begrip 'storting van de vordering'

In deze zaak gaat het om de uitleg van polisbepalingen in een kredietverzekering, specifiek het begrip 'storting van de vordering'. Eiseres tot cassatie, Atradius Credit Insurance N.V., had een kredietverzekering afgesloten bij de rechtsvoorgangster Gerling NCM. De verzekerde, aangeduid als [verweerster], had een claim ingediend voor onbetaalde facturen van een Ierse vennootschap, International Fibres Ltd. Atradius weigerde de claim op basis van de polisvoorwaarden, die stipuleerden dat er geen schadedreiging mocht zijn op het moment van de claim. De rechtbank Amsterdam wees de vordering van [verweerster] af, maar het gerechtshof vernietigde dit vonnis en kende de vordering toe, waarbij het hof oordeelde dat de afgifte van een cheque door de debiteur als 'storting van de vordering' moest worden beschouwd.

Atradius ging in cassatie tegen deze uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het hof niet onbegrijpelijk was en dat de afgifte van een cheque inderdaad een handeling is die de debiteur verricht om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, ook al is de betaling nog niet voltooid. De Hoge Raad bevestigde dat de afgifte van een cheque een voor de verzekerde kenbare handeling is, en dat de verzekerde in dit geval erop mocht vertrouwen dat de betaling uiteindelijk zou plaatsvinden. De Hoge Raad verwierp het beroep van Atradius en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

29 januari 2010
Eerste Kamer
08/01902
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ATRADIUS CREDIT INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerster 2],
3. [Verweerster 3],
alle gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
Eiseres tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als Atradius en verweersters in enkelvoud gezamenlijk als [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 12 mei 2004 Atradius gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, Atradius te veroordelen aan [verweerster] te betalen een bedrag van € 52.114,42, met rente en kosten.
Atradius heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na een tussenvonnis van 1 september 2004 waarbij een comparitie van partijen is gelast, bij eindvonnis van 10 augustus 2005 de vordering afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Na bij tussenarrest van 18 januari 2007 een getuigenverhoor te hebben bevolen, heeft het hof bij eindarrest van 24 januari 2008 het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Atradius veroordeeld aan [verweerster] te betalen een bedrag van € 42.441,54, met rente en kosten.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft Atradius beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor Atradius toegelicht door haar advocaat alsmede door mr. E.C.M. Hurkens, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
De advocaat van Atradius heeft bij brief van 4 december 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster] heeft in het begin van de jaren '80 een overeenkomst van kredietverzekering afgesloten bij de rechtsvoorgangster van Atradius, Gerling NCM (hierna eveneens: Atradius). Uit dien hoofde heeft Atradius zich verbonden tot betaling van een schadevergoeding voor het verlies dat de verzekerde lijdt indien zij geheel of gedeeltelijk geen betaling in Nederland ontvangt van verzekerde vorderingen, een en ander conform de polisvoorwaarden.
(ii) In deze polisvoorwaarden is onder meer bepaald:
"Hoofdstuk I Definities:
(...)
Uitstaande Vorderingeen vordering waarvan nog geen betaling in guldens in Nederland is ontvangen.
Verzekerde Vordering de door Debiteur verschuldigde uitstaande vordering, die voldoet aan alle voorwaarden van de Voorwaarden Vordering.
(...).
Hoofdstuk III Voorwaarden Vordering
(...)
5. Er mag geen schadedreiging (zie A van de Algemene Bepalingen) zijn met betrekking tot een al dan niet Verzekerde Vordering op de Debiteur op de datum van het begin van het risico van [Atradius] van de vordering.
Hoofdstuk V Algemene bepalingen
Schadedreiging
Er is schadedreiging indien:
1. een vordering, verzekerd dan wel onverzekerd, 90 dagen na de oorspronkelijk overeengekomen vervaldag nog niet isgestort.
(...)
7. Verzekerde drie maanden na de storting door Debiteur nog geen betaling van de vordering in guldens in Nederland heeft ontvangen."
De in Hoofdstuk V onder 1. genoemde termijn van 90 dagen is bij clausule [001] per 1 oktober 1993 gewijzigd in 60 dagen.
(iii) [Verweerster] verkoopt onder meer op regelmatige basis producten aan de Ierse vennootschap International Fibres Ltd. (hierna: International Fibres). [Verweerster] hanteert een betalingstermijn van 60 dagen. International Fibres betaalt altijd per cheque.
(iv) Op 23 juli 2003 heeft [verweerster 1] een overdrachtsformulier en schadeformulier bij Atradius ingediend met betrekking een zevental onbetaald gebleven facturen van [verweerster 2] - voor een totaalbedrag van € 52.411,42 - gericht aan International Fibres.
(v) Bij brief van 5 september 2003 heeft Atradius de claim met betrekking tot deze facturen afgewezen op de volgende grond:
"Op het moment dat de geclaimde transacties plaatsvonden stonden namelijk oudere facturen langer dan 60 dagen na de oorspronkelijke overeengekomen vervaldag onbetaald open. Een dergelijke omstandigheid achten wij zo ongunstig, dat in dat geval geen dekking van nieuwe vorderingen kan plaatsvinden. Wij verwijzen u in dit verband naar hoofdstuk III 5 en VA I van de polis en clausule [001]."
3.2.1 Bij inleidende dagvaarding heeft [verweerster] gevorderd Atradius te veroordelen tot betaling van € 52.411,42, met rente en kosten. De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Voor de beoordeling van het geschil moet de vraag worden beantwoord of op de datum van verzending van de desbetreffende facturen 'schadedreiging' in de zin van Hoofdstuk V van de polis bestond. Daartoe komt het aan op de uitleg van het begrip 'storting' in de polis. Volgens de rechtbank kan, anders dan [verweerster] betoogt, de afgifte van een cheque niet worden gelijkgesteld met betaling en is eerst op de datum van daadwerkelijke inning van de cheque de betaling voltooid; pas dan is er geen schadedreiging meer.
3.2.2 In het door [verweerster] ingestelde hoger beroep heeft zij in het bijzonder betoogd dat het begrip 'storten' niet synoniem is aan het ontvangen van betaling (omdat storten een actie is aan de zijde van de debiteur en het ontvangen juist aan de zijde van de crediteur) en dat het overhandigen van een cheque moet worden aangemerkt als 'storting' in de zin van de polis. Atradius meent daartegenover dat de storting pas is verricht wanneer door de bank geld op de rekening van de crediteur wordt overgemaakt.
3.2.3 Het hof heeft in zijn tussenarrest omtrent dit kernpunt van het geschil het volgende, samengevat, overwogen.
Het begrip 'gestort' in Hoofdstuk V is in de polisbepalingen niet gedefinieerd (rov. 3.6). Bij de uitleg komt het in het algemeen aan op de Haviltexnorm. Met een taalkundige uitleg komt men in dit geval niet ver genoeg, omdat 'storting van een vordering' geen algemeen aanvaarde betekenis heeft. Bij de uitleg komt hier met name gewicht toe aan de strekking van de polisbepaling in het licht van de gehele verzekering. (rov. 3.7).
De in geschil zijnde polisbepaling strekt ertoe het door de verzekeraar te dragen risico van oninbaarheid van vorderingen binnen de perken te houden door aan de verzekerde het gedrag van een goed - en onverzekerd - koopman voor te schrijven: geen nieuwe leveranties op krediet bij het bestaan van (langdurige) wanbetaling. Uit de wijze waarop die wanbetaling in Hoofdstuk V in twee afzonderlijke artikelleden is omschreven (storting van de vordering respectievelijk ontvangst van betaling van de vordering) moet worden afgeleid dat het bij storting van de vordering gaat om een handeling van de debiteur, ertoe strekkende om voldoening van de vordering te bewerkstelligen zonder dat daardoor de betaling behoeft te zijn voltooid, en om een voor de verzekerde kenbare handeling waaraan hij zijn gedrag kan aanpassen (hij mag - voorlopig - doorgaan met leveren). (rov. 3.8). Het voorgaande pleit tegen de uitleg van Atradius dat bij bancaire betalingen storting van de vordering gelijk zou staan aan overschrijving van het factuurbedrag op de rekening van de crediteur/verzekerde. Juist het feit dat de 'storting' niet behoeft samen te vallen met de bijschrijving van het bedrag op de rekening van de verzekerde is, zo moet worden aangenomen, immers de reden voor het onderscheid dat de polisvoorwaarden maken tussen 'storting' en 'ontvangst van de betaling'. (rov. 3.9).
De afgifte van een cheque is een voor de verzekerde kenbare betalingshandeling. Redenen waarom de verzekerde aan deze handeling strekkende tot betaling niet - voorlopig - het vertrouwen zou mogen ontlenen dat de betaling van de factuur uiteindelijk door de verzekerde zal worden ontvangen, zijn gesteld noch gebleken. Dat de verzekerde na ontvangst van de cheque eerst zelf in actie moet komen door zich tot een bank te wenden, is geen reden om minder vertrouwen in de goede afloop te hebben dan bij andere vormen van betaling. De afgifte van een cheque moet dan ook als 'storting van de vordering' als bedoeld in Hoofdstuk V onder A sub 1 worden beschouwd. (rov. 3.10).
[verweerster] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat ten tijde van het uitschrijven van de onbetaald gebleven facturen geen schadedreiging bestond een verklaring overgelegd van haar agent in Ierland, inhoudende dat voor de betaling van de desbetreffende facturen cheques zijn ontvangen op verschillende data gelegen binnen 60 dagen na afloop van de oorspronkelijke betaaltermijn van 60 dagen. Atradius heeft die verklaring betwist. (rov. 3.11). Hoofdstuk III onder 5 is, blijkens de formulering daarvan, geen beding dat een recht op uitkering doet vervallen, maar een voorwaarde voor het bestaan van dekking. Op [verweerster], als degene die zich op het bestaan van dekking beroept, rust dan ook de stelplicht en de bewijsplicht met betrekking tot het vervuld zijn van de voorwaarde. (rov. 3.12).
3.2.4 Het hof heeft bij het tussenarrest [verweerster] toegelaten tot het bewijs dat zij de cheques met betrekking tot de verschillende vorderingen op de door haar gestelde data heeft ontvangen. In zijn eindarrest heeft het hof [verweerster] geslaagd geacht in het bewijs en - met vernietiging van het vonnis van de rechtbank - de vordering, onder aftrek van 20% eigen risico, toegewezen als hiervoor onder 1 vermeld.
3.3.1 In onderdeel 2 wordt met rechts- en motiveringsklachten opgekomen tegen het oordeel van het hof in het tussenarrest dat de afgifte van een cheque kan worden aangemerkt als 'storten' in de zin van de polisvoorwaarden. De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Het oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering dan het hof heeft gegeven. Daartoe geldt het navolgende.
3.3.2 In onderdeel 2.1 wordt betoogd dat het oordeel van het hof in rov. 3.7, dat het in de polis gebezigde begrip 'storten van een vordering' geen algemeen aanvaarde betekenis heeft, onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Door Atradius wordt daartoe aangevoerd dat 'storting' wel zodanige betekenis heeft, omdat naar algemeen spraakgebruik 'storting' betekent: geld overmaken, geld aan een kas afdragen.
Het betoog van Atradius miskent evenwel dat het hof hier niet het oog heeft op het begrip 'storting' als zodanig, maar op het begrip 'storten van een vordering' als bedoeld in de polisvoorwaarden en het hof daaromtrent, niet onbegrijpelijk, heeft geoordeeld dat dit begrip naar algemeen (juridisch) spraakgebruik geen vastomlijnde, algemeen aanvaarde betekenis heeft.
3.3.3 Onderdeel 2.2 behelst de klacht dat het oordeel van het hof in rov. 3.10, dat de afgifte van een cheque een voor de verzekerde kenbare betalingshandeling is, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, op de grond dat een cheque geen wettig betaalmiddel is en de afgifte daarvan dus ook geen betaling is; acceptatie van de cheque geschiedt onder voorbehoud van de goede afloop en als deze uitblijft, heeft geen betaling plaatsgevonden (art. 6:46 BW).
Het onderdeel ziet echter eraan voorbij dat het hof niet heeft geoordeeld dat door de afgifte van een cheque betaling plaatsvindt, maar dat het, zonder miskenning van het bepaalde in art. 6:46 BW, heeft overwogen dat deze afgifte een handeling is van de debiteur, ertoe strekkende om voldoening van de vordering te bewerkstelligen, zonder dat daardoor de betaling behoeft te zijn voltooid.
3.3.4 In onderdeel 2.3.1 wordt aangevoerd dat - anders dan in het geval van storting van een bedrag - bij afgifte van een cheque geen sprake is van enig vertrouwen van kredietwaardigheid of 'boniteit' en nog geen geld aan het vermogen van de debiteur is onttrokken, zodat geen sprake is van een "voor de verzekerde kenbare handeling, waaraan hij zijn gedrag kan aanpassen", een en ander zoals het hof heeft overwogen in rov. 3.8 en 3.10 van het tussenarrest.
Het onderdeel berust op de opvatting dat aan de afgifte van een cheque geen enkel vertrouwen in de kredietwaardigheid van de debiteur kan worden ontleend. Die opvatting is in zijn algemeenheid niet juist. Het oordeel van het hof dat in het onderhavige geval, waarin International Fibres altijd per cheque betaalde, [verweerster] als verzekerde in beginsel aan de afgifte van een cheque als handeling strekkende tot betaling - voorlopig - het vertrouwen mocht ontlenen dat de betaling van de factuur uiteindelijk door haar zal worden ontvangen, is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
3.3.5 Onderdeel 2.3.2 behelst de klacht dat de door het hof aangenomen gelijkstelling van afgifte van een cheque aan 'storting van een vordering' onverenigbaar is met de - door het hof op zichzelf met juistheid in rov. 3.8 van het tussenarrest omschreven - strekking van de onderhavige (polisvoorwaarde van de) kredietverzekering, waar het moment van 'storting' niet aan de hand van objectief verifieerbare gegevens kan worden vastgesteld.
Naar het hof in rov. 3.12 heeft overwogen, rust de bewijslast van het tijdstip van afgifte van een cheque op [verweerster]. Onzekerheid omtrent het moment van afgifte van een cheque komt dus voor risico van de verzekerde. In dat licht behoefde het hof aan de strekking van de onderhavige polisbepaling - in rov. 3.8 omschreven als: het binnen de perken houden van het door de verzekeraar te dragen risico van oninbaarheid van vorderingen door aan de verzekerde het gedrag van een goed - en onverzekerd - koopman voor te schrijven - niet te ontlenen dat deze zich tegen de door het hof gegeven uitleg van het begrip 'storting van een vordering' verzet. Dat die uitleg niet voorkomt dat Atradius kan worden betrokken in discussies of procedures over de vaststelling van het moment van afgifte van een cheque en dat daarmee voor haar onzekerheid kan ontstaan of aan de dekkingsvoorwaarden is voldaan, heeft het hof kennelijk niet onverenigbaar geacht met de in de polis beoogde afbakening van de risico's voor de verzekeraar. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.3.6 De klachten van de onderdelen 2.3.3-2.3.5 kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Atradius in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 januari 2010.