ECLI:NL:HR:2010:BK3497
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West, locatie Dordtse Poorten' te Dordrecht. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 december 2007, waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De advocaat van de verdachte, mr. M.G. Vos, had een middel van cassatie voorgesteld, waarbij werd aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, waardoor de redelijke termijn was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar zes jaren en zes maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker.