ECLI:NL:HR:2010:BK3428

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13420 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in cassatie bij profijtontneming

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 18 september 2007 bij verstek is gewezen. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1962, die ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was. De betrokkene heeft zelf het beroep ingesteld, maar heeft geen middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het beroep.

De Hoge Raad heeft op 19 januari 2010 geoordeeld dat de betrokkene niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Hierdoor is niet voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidt tot de conclusie dat de betrokkene niet in het beroep kan worden ontvangen. De Hoge Raad heeft derhalve de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.

Het arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van middelen van cassatie en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

19 januari 2010
Strafkamer
nr. S 07/13420 P
CB/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 september 2007, nummer 22/006824-06 PO, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 19 januari 2010.